Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Afscheiding en Doleantie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afscheiding en Doleantie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Bondsboekhandel van den Bond van Ned. Herv. Jong. Vereen, op Gereformeerden grondslag heeft een geschrift het licht doen zien, dat niet nalaten zal de aandacht en de belangstelling van velen ten trekken. Het is van de hand van Dr. J. Severijn en was oorspronkelijk bestemd als referaat voor de Provinciale afd. Zuid Holland van bovengenoemden Bond. Nu weten wij wel, hoe in den regel in Herv. kringen over de Kerken der Scheiding gesproken wordt. Dat zijn buiten de Herv. Kerk zijnde separatisten, die de kerk der vaderen hebben losgelaten. Reformatie willen wij, zonen der Herv. Kerk geen afscheiding, geen doleantie.
Eenzelfde toon beluistert men natuurlijk ook in dit geschrift van Dr. Severijn. Niemand, die het anders zou verwachten van dezen waardigen dienaar van het Herv. Genootschap. Maar al kiest de schrijver positie zoowel tegen de actie van ’34 als van ’86, de sympathieke toon, waarop dit geschiedt, doet weldadig aan.
Immers, al wil Dr. Severijn afscheiding en doleantie in geen enkel opzicht gelijk stellen met de Reformatie in de 16e eeuw, toch zijn ook hier punten van overeenkomst, die ons wijzen op de vrucht, die zegenrijk op de natie uitging van het herlevend geloof, dat in beide kerkelijke bewegingen om zijn rechten vroeg (bladz. 2—3).
Onomwonden neemt de schrijver het op voor de afgescheidenen, die om den geloove zijn vervolgd en noemt dit een schandvlek in onze geschiedenis (bladz. 11).
En heel handig maakt Dr. Severijn gebruik van het doleantiebeginsel om zijn eigen positie in het Herv. genootschap te kunnen handhaven. Op bladz. 16 wijst Dr. Severijn erop, hoe Kuyper in de doleantie er telkens aan herinnerd heeft, dat de Herv. Kerk zuchtte onder het Synodale instituut en dat hij zich alzoo bewoog in het voetspoor van Calvijn, die onder de pauselijke hiërarchie nog kerken zag. Geen wonder, dat Dr. Severijn zich gaarne vleit met dit doleantiebeginsel en schrijft: „met instemming kunnen wij ons in deze visie, die in beginsel een visie des geloofs is, vinden.” Hoe zeer Dr. Severijn zich aan deze dbleantie-visie vast klemt, komt nog duidelijker uit op bladz. 22, als hij zegt: „zoo goed als men in 1886 onder de organisatie nog plaatselijke gereformeerde kerken zag en uit die visie arbeidde en besluiten nam, zoo goed moet men dat ook voor onzen tijd volhouden en dan is in die visie ook het Hervormde gereformeerde volk voortzetting van de oude gereformeerde kerken, aan welke recht moet wedervaren.”
Nu kunnen wij ons begrijpen, dat Dr. Severijn alzoo schrijft. Hij meent daardoor sterk te staan tegenover allen, die hem als Gereformeerd belijder zouden zeggen, dat hij de Herv. Kerk verlaten moet. In dit opzicht is hij een waardig volgeling van Dr. Kuyper, maar dan van Dr. Kuyper van 1886, niet van den lateren Kuyper. Ook voor Dr. Severijn is, gelijk voor Dr. Kuyper in 1886, de Herv. Kerk nog een ware Kerk, zij het ook onder den stolp der Synodale organisatie. Maar hier begint tegelijk de principieele fout van Dr. Severijn, dat hij niet genoegzaam in het oog gehouden heeft het wezenlijke verschil tusschen scheiding en doleantie in haar beschouwing van de Herv. Kerk. Stellig had Dr. Severijn hieraan ontkomen, als hij een andere leiddraad had gekozen. Hij toch heeft zich georiënteerd met het geschrift van Dr. Kuyper „Separatie en doleantie” in de hand. Maar hij zou stellig tot een gansch andere conclusie moeten komen, als hij eens een geïchrift als van Prof. ten Hoorn „Afscheiding en doleantie” had opgeslagen. Dan had Dr. Severijn kunnen lezen, dat de afscheiding aan zulk een geïdealiseerde kerkbeschouwing als de mannen van ’86 koesterden vreemd was. Het zal goed zijn, dat Dr. Severijn in dit opzicht zich nog eens wat beter oriënteert. Het komt mij voor, dat hij van de actestukken der Scheiding niet veel studie heeft gemaakt en in zooverre dit geschied is, teveel ze met een doleerenden bril heeft gelezen. Juist hierom is het, dat in dit geschrift van Dr. Severijn het doleantiebegrip beter tot zijn recht is gekomen dn dat der Afscheiding. Niu is dit psychologisch we,l te verklaren, maar het is toch een leemte in dit geschrift. Dr. Severijn klemt zich aan het doleantiebeginsel vast, om eigen kerkelijke positie te kunnen handhaven, maar hij ziet geheel over het hoofd, dat de doleantie van 1886 alleen den naam gemeen heeft met de kerkelijke beweging onder dienzelfden naam uit de 16e eeuw. Waar Dr. Severijn zoo vriendelijk is geweest ook mijn boek „Na 25 jaren” nog ter sprake, te.brengen, mag ik hem zeker naar die bladzijden verwijzen, waarin ik dit verschil heb getracht duidelijk te maken. Ook is hier van beteekenis de rectorale rede door wijlen Prof. Wielinga gehouden in 1887; „Doleerende kerken”.
Overigens heb ik er met dankbaarheid nota van genomen, dat Dr. Severijn ook aan mijn zijde staat, wanneer ik meen een dogmatische beschouwing te moeten bestrijden als door sommigen in de Geref. kerken wordt voorgestaan, bladz. 29.
Laat ik mij van verdere aanteekening onthouden. Er ware nog heel wat te noemen.
Zoo bijv. wat Dr. Severijn zegt op blz. 27: „wij begeven ons niet in de twist der voorstanders van de vereeniging met de verdedigers van het voortbestaan der Chr. Geref. Kerk, in zooverre die zich bewegen op een terrein van beuzelingen en menschelijke zwakheden.” Beuzelingen en menschelijke zwakheden!! En hoe kan deze zelfde schrijver onmiddellijk hierop laten volgen „in het licht van Gods Woord (ik cursiveer) is het niet goed te praten, dat twee kerkformaties naast elkander leven, zoo zij op een en denzelfden grond des geloofs staan en één belijdenis hebben. Wij hebben dan ook slechts één oordeet omtrent de tweede afscheiding, die na de mislukte procedure van 1886 een feit werd. Zij liet uit principieel oogpunt gezien, slechts één weg open: aansluiting bij de vroeger reeds tot afscheiding genoopten (cursiveering van ons).”
Hoe nu? In het licht van Gods Woord een daad niet goed praten! Een beslist oordeel uitspreken en uit principieel oogpunt de kerkformatie der doleantie afkeuren en dan spreken van — beuzelingen en menschelijke zwakheden! Wat een contradictie!
Toch zijn wij den schrijver dankbaar, dat hij het confessioneele standpunt door de Christelijke Geref. Kerk in 1892 tegenover de doleerenden ingenomen, zoo onomwonden onderschrijft. Maar laat ieder dit geschrift zelf lezen en critiseeren en waardeeren.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1930

De Wekker | 6 Pagina's

Afscheiding en Doleantie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1930

De Wekker | 6 Pagina's