Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brandende harten (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brandende harten (I)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op den weg en als Hij ons de Schriften opende? Luk. 24 :32

Het was maar een zeer droevig gesprek, dat de beide discipelen des Meeren met elkander voerden, toen zij in den namiddag van den eersten dag der week zich van Jeruzalem naar Emmaüs spoedden. Waarschijnlijk zijn zij ‘s morgens naar de heilige stad gegaan, om daar met de apostelen nog eens saam te spreken over hetgeen in de laatste dagen’ geschied was en wat men nu toch eigenlijk wel denken moest van dat alles. De apostelen hebben hun echter geen licht kunnen schenken in hunne duisternis; de apostelen wisten het zelf niet, wat zij denken moesten. Zeker, er had een gerucht geloopen, dat de Heiland leefde en dus niet meer dood was. Sommige vrouwen uit den discipelkring hadden een zekere ontsteltenis gebracht door te verhalen van een gezicht van engelen, door haar gezien, welke engelen haar hadden gezegd, dat Jezus leefde. En een paar apostelen waren naar het graf getogen en hadden bevonden, wat de vrouwen verteld hadden, dat het graf ledig was, maar den Heere hadden zij niet gezien. Wat moest van dit alles nu gedacht worden? Was Jezus opgestaan uit de dooden? Of was misschien het lichaam, om wat reden dan ook, door de vijanden, of misschien wel door vrienden uit het graf gehaald en elders heen gevoerd?
Wat lag er toch een deksel op het aangezicht der discipelen! Wat verstonden zij nog weinig van de profetie en vooral, mogen wij wel zeggen, van (hetgeen Jezus zelf hun gezegd had! De vijanden hebben nog scherper gelet op Zijne woorden, gesproken in betrekking tot de toekomst, dan zij! Als de Christus gestorven en begraven is, dan gaan de Overpriesters en Schriftgeleerden naar Pilatus en zeggen tot hem: Heer, wij zijn indachtig, dat deze verleider nog levende, gezegd heeft: Na drie dagen zal Ik opstaan! Waren de discipelen dat vergeten? Och, wij zullen het hun niet euvel duiden; hoeveel is er niet, dat ook wij vergeten, dikwijls van hetgeen voor ons van het hoogste belang is! Moet soms de verklaring van dat overzien der woorden, die op de opstanding betrekking hadden, gezocht worden in de verkeerde voorstelling, die men had van Christus’ doel en werk? t Is mogelijk!
Maar al zouden wij het vergeten kunnen verklaren, het is daardoor niet weggenomen; de discipelen moesten de vrucht er van eten. En die vrucht was bitter, zij smaakte naar den dood, want het leven des geloofs en het leven der hope kon er niet in geproefd worden !
En zoo zijn Kleopas en zijn metgezel dan maar weer op reis gegaan naar Emmaüs. In hun hart is de kilte van de gekrenkte hoop. Slechts als zij denken aan hetgeen was en had kunnen zijn, dan gloeit het wat aan in hun binnenste; als zij denken aan het nu, dan keert de kilte weer, die door den flikkerschijn van hetgeen de vrouwen verteld hebben niet kan worden weggenomen. Droevig is hunne ziel, droevig hun gesprek; niets dan gemis en nog eens gemis kwelt hen. Zoo zijn zij verzonken in droefheid, dat zij het niet eens vreemd vinden, als daar plotseling iemand zich bij hen voegt en vraagt: Wat redenen zijn dit, die gij wandelende onder elkander verhandelt, en waarom ziet gij droevig?
Zij kennen dien persoon niet en hebben ook geen behoefte. Hem te kennen. Zijne vraag wordt beantwoord met een wedervraag. Zijt gij alleen een vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen, die deze dagen daarin geschied zijn ? Op de vraag van dien Vreemde: Welke ? spreken zij van hun vervlogen hoop, vervlogen door den dood des Heilands. Als een ijskorst ligt om hunne ziel de gedachte, dat nu alles voorbij is!
Maar hoor, daar begint die Vreemdeling te spreken. Neen, Hij neemt niet terstond de ijskorst weg, maar onder Zijn spreken ontdooit die, gebroken door de eerste woorden van bestraffing:, O onverstandigen en tragen van hart om te gelooven al hetgeen de Profeten ‘gesproken hebben! Moest de Christus niet deze dingen lijden en alzoo in Zijne heerlijkheid ingaan? En daarop volgt eene inleiding in de Schriften, waardoor voor hun zielsoog de weg Gods met den Christus wordt blootgelegd en zij het leeren verstaan, dat de voorstelling, tot nu door hen van dien weg gevormd, veel te kort schiet bij de werkelijkheid. Zij leeren den Christus nu eerst kennen als den door God gezalfden Zaligmaker, die door lijden en strijd, door dood en graf zondaren bevrijdt van hunne schuld, voor hen den weg baant tot den Vader, voor hen de heerlijkheid opent, die veel grooter is dan de heerlijkheid, waarvan zij gedroomd hebben. Vermanend en bestraffend, verbeterend en verklarend is het onderwijs, dat zij ontvangen.
Steeds grooter wordt hunne belangstelling in het woord, dat tot hen gesproken wordt. Als met open mond luisteren zij en zij behoeven niet te vragen, of bet is, gelijk die Vreemde het hun zegt, want de Heilige Geest geeft mede getuigenis in hunne harten !
Brandende werden die harten, O, hoe gloeide het daar van binnen van het vuur der goddelijke wijsheid; hoe brandde het daar om steeds dieper ontdekt en geleerd te worden in de dingen, die des Geestes Gods zijn. Neen, het gaat nu niet meer bij hen om Jezus naar het vleesch, maar zij mogen nu zien in Jezus den Christus, en in Zijn weg den weg Gods tot behoud van verlorenen, tot behoud ook van hen !
Hoe meer zij luisteren, hoe dieper in hen de verwondering en aanbidding wast !
De bestraffing bij het begin wordt hun olie op den schedel. Ja, zij waren onverstandigen geweest, zij hadden niet gelet op het Woord van God, dat zoo duidelijk èn in de profetie van de wet der ceremoniën èn in de profetie van het woord gesproken heeft van het door den dood gaan des Verlossers tot het behoud in de verzoening met God. Zij waren tragen van hart geweest, om te gelooven, niet maar iets, maar al wat de profeten gesproken hebben; zij hebben maar gestaard op den vorm, op het uiteindelijke, maar dat de profeten ook den weg geteekend hebben, den weg door lijden en sterven, daarop hebben zij geen acht gegeven en het dus ook’ niet geloofd, gelijk zij het hadden moeten gelooven.
Zie, het woord der profetie ontvangt leven onder de verklaring van den Vreemdeling. Nu zien zij, wat tevoren verborgen was geweest voor hen. Zij zien een lijdenden, een stervenden Messias, doch tevens een Messias, dien de dood niet houden kon, die uit de dooden moest verrijzen, opdat Hij alzoo in Zijne heerlijkheid, die ook de hunne zijn zou, zoude ingaan !
En ingeleid in de verborgenheden Gods tot zaligheid van Gods gekenden, heeft hun hart de waarheid in bewondering van Gods wegen beleden, de waarheid, die later door den Apostel Paulus zou worden uitgedrukt: O, diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijne oordeelen, en onnaspeurlijk Zijne wegen. Want wie heeft den zin des Heeren gekend, of wie is Zijn raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal Hem wedergegeven worden? Want uit Hem. en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen.
Brandende harten! Neen, geen nieuwsgierigheid doet hen als met ingehouden adem luisteren naar de woorden van den Vreemdeling. Hij is geen vreemdeling meer voor hen; Hij is een broeder, dieper ingeleid dan zij in de Schriften; Hij is een profeet, die hun het Woord verklaart, en tot hunne zaligheid hen heenwijst naar Wet en Getuigenis.
En van den Jezus afgebracht, gelijk Hij in het vleesch met hen verkeerd heeft, zien zij Hem nu, gelijk Hij is, het uitgedrukte beeld der zelfstandigheid Gods!
Is er groote geboefte om te weten, wie die Persoon nu eigenlijk wel is? Zij kennen Hem niet, maar zij kennen den Christus. En als straks in het huis van Kleopas de Heere Zich openbaart aan hen in de breking des broods, dan kan Jezus terstond weer henengaan, want zij hebben Hem anders ontvangen, dan zij Hem eerst gemist hebben. Ook nu kunnen zij Hem missen, want zij bezitten Hem door het geloof! Zoo spreekt ook Paulus het uit: Indien wij ook ook Christus naar het vleesch gekend hebben, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar het vleesch!
De kennis der broederen was gewassen tot geloofskennis„ en met den psalmist konden zij juichen:

„Gij hebt mijn weeklacht en geschrei
Veranderd in een blijden rei;
Mijn zak ontbonden, en mij weer
Met vreugd omgord; opdat mijn eer
Niet zwijg’; zoo klimt Uw lof naar boven;
Mijn God, U zal ik eeuwig loven !’“

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1930

De Wekker | 4 Pagina's

Brandende harten (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1930

De Wekker | 4 Pagina's