Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kracht des Heiligen Geestes

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kracht des Heiligen Geestes

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zooals de Geest hun gaf uit te spreken.Hand. 2 : 4.

Toen de Heere Jezus naar den hemel zou worden opgenomen, heeft Hij Zijnen discipelen de belofte vernieuwd, dat zij zouden ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, die over hen komen zou.
Tien dagen hebben na de hemelvaart de discipelen binnen Jeruzalem vertoefd, wachtende op en biddende om de vervulling dier belofte. En zie, als zij op den morgen van het Pinksterfeest eendrachtelijk bijeen zijn, wordt, nog voor het ontsteken van het morgenoffer, de belofte vervuld.
Onder het geluid van een geweldigen gedreven wind, een geluid, dat haastelijk, d.i. plotseling, uit den hemel kwam en het geheele huis, waar zij zaten, vervulde, daalde de Heilige Geest op hen neder. Een vuur werd gezien, dat zich in tongen verdeelde, en op elk der discipelen brandde het heilige vuur van het altaar des hemels.
Dat waren voor oog en oor wel bijzondere teekenen, die wel in overeenstemming zijn met hetgeen zij beteekenen, den Geest in de ondoorgrondelijkheid en kracht Zijner en werking, die uitbrandend en louterend Zich openbaart.
Daarbij nu nog een ander teeken van de vervulling met den Heiligen Geest, het spreken in andere talen, zooals de Geest hun gaf uit te spreken.
Waartoe is het, dat de discipelen den Heiligen Geest ontvangen?
Wij hebben hier zeker niet te denken aan het ontvangen des Heiligen Geestes, gelijk dat plaats heeft in de wedergeboorte. Van de elven, daar tegenwoordig, mogen wij toch gelooven, dat zij wedergeboren menschen waren, door het Woord en den Geest des Heeren vernieuwd van hart en geest, in wie het geloof, de hope en de liefde woonden. Zij hadden voorzeker wel behoefte aan dagelijksche bekeering, maar ook aan deze kunnen wij toch eigenlijk niet denken bij de uitstorting des Geestes op den Pinksterdag.
Wanneer wij even eene vergelijking maken tusschen hetgeen hier geschiedt en wat plaats had, toen de Heere Jezus door Johannes gedoopt was in den Jordaan, geeft ons dit wel eenige opheldering. De Heere Jezus heeft daar den Heiligen Geest niet ontvangen tot wederbaring; hoe zou zulks mogelijk geweest zijn bij Hem, die de Rechtvaardige en de Heilige was. Maar Hij is toen gezalfd naar Zijne menschheid met den Heiligen Geest ter bekwaammaking tot het volbrengen der taak, die de Zone Gods van eeuwigheid op Zich genomen had Welnu, is de Christus bekwaamd door den Heiligen Geest, dien Hij niet met mate ontving, op den Pinksterdag ontvangen Zijne discipelen den Heiligen Geest eveneens tot hunne bekwaammaking.
Ontzaglijk was de taak, waarvoor de discipelen stonden. Zij hadden het evangelie der zaligheid te verkondigen aan alle creaturen. Aan den Jood en den Griek en den barbaar, aan alle volken onder den hemel. Als klein en veracht kuddeke van den eenigen Herder verkeerden zij in het midden der wolven. De machten der wereld en der hel hadden zij tegenover zich. Hoe zouden zij ingang verwachten, zij, die getuigen moesten zijn van den gekruisten Jezus. Was Zijn kruis den Jood geen ergernis, den Griek geen dwaasheid?
Vanwaar moest htm komen do wijsheid, de moed en de volharding. Getuigen moesten zij zijn, en, hetzelfde woord voor „getuige” is ook het woord voor „martelaar”. Zeker, bij het woord: In de wereld zult f,ij verdrukking hebben, had de Heiland gevoegd: maar hebt goeden moed. Ik heb de wereld overwonnen, nu zij echter staan voor de aanvaarding hunner taak, is het voor hen noodig, dat zij bijzonder bekrachtigd worden. De Heilige Geest wordt op hen uitgestort, die de Geest der wijsheid is, de Geest, die in al de waarheid leidt. Daardoor zouden zij getroost en gesterkt worden om uit te roepen den eenigen Naam onder den hemel tot zaligheid gegeven. Gelijk door het geloof de prikkel des doods en de overwinning der hel als opgeheven wordt voor den geloovige, zoo zou ook voor hen in de vervulling hunner taak de prikkel der vreeze voor de vijandschap der wereld, de overwinning van de eigengerechtigheid en afgodendienst en atheïsme (godloochening) worden weggenomen. Door den Geest gestefkt zouden zij het hoofd opheffen en moedig alle gevaren onder de oogen zien.
Er was evenwel nog iets anders, dat hun in den weg kon staan. Waren zij geen eenvoudige, ongeleerde menschen? Hoe zou worden weggenomen het bezwaar, dat niet maar het Joodsche volk, welks taal zij spraken, maar ook andere volken vielen onder de voorwerpen hunner bearbeiding? Een der moeilijkste problemen voor de zending is, ook nu nog, de taal. Zullen de heidenen verstaan, wat gepredikt wordt, dan is het noodig, dat niet in een vreemde, maar in de eigen taal der heidenen tot hen het Woord gebracht wordt. Nu is het wel waar, dat het Grieksch, ook onder Israël en onder de apostelen bekend, het voertuig der gedachten was over heel de toen bekende wereld, maar wij moeten niet vergeten, dat er duizenden en duizenden, vooral onder de meer geringe standen, waren, voor wie het Grieksch toch altijd gebleven was een vreemde taal, duizenden en duizenden, die het noodig hadden, aangesproken te worden in de talen, in welke zij geboren waren. En nu komt de Heilige Geest, die ook de Geest der wetenschappen, ook der taalwetenschap is, en neemt dit bezwaar weg door te toonen, dat het taalverschil bestaat, want de apostelen spraken in andere talen, gelijk de Geest hun gaf uit te spreken, maar dat Hij het is, die ook in dit opzicht zorgen zal.
In dat spreken in andere talen zagen de apostelen heel de wereld voor zich open om de prediking des kruises te ontvangen. Dit wil niet zeggen, dat de wereld er om vroeg, dat de wereld die prediking wilde, maar dat die prediking door de omrastering van taalverschil heen haar weg vinden zou tot de einden der wereld.
Dat wij het wonder niet verplaatsen mogen, behoeft niet te worden gezegd. In duidelijke taal, verstaanbaar voor den te Jeruzalem vertoevenden uitwonenden Jood of Jodengenoot hebben zij gesproken de groote werken Gods.
Zoo staat dan daar in Jeruzalem het kleine getal discipelen van den Heere Jezus Christus en het verkondigt met vrijmoedigheid en blijmoedigheid Hem, die de Weg, de Waarheid en het Leven is. Geen zweem meer van de vreeze der Joden. Geen Joodsche raad werkt belemmerend op hun getuigenis. Lees de rede eens opmerkzaam na, de rede door Petrus gehouden tot de schare, die vooral door dat spreken in vreemde talen zoo zeer getroffen was. Kloek, zonder omwegen stelt hij het volk zijn schuld voor oogen, maar even krachtig en helder predikt hij dat volk Jezus als den Christus, den Messias.
Aangedaan met kracht uit den hooge, zoo staan daar de apostelen. Zij waren verkoren, zij waren geroepen, om met Jezus te zijn en predikers te wezen van het komende Koninkrijk Gods. Zij hadden eene opleiding gehad van omstreeks drie jaren in hunnen dagelijkschen omgang met den Heere Jezus. Nu ontvangen zij het laatste van hunne zalving, de bekwaammaking, de bekroning hunner roeping en opleiding, in het ontvangen van den Heiligen Geest. Daardoor worden zij bedeeld met de gaven, noodig tot de vervulling van hun ambt.
Wat zou het heerlijk zijn, als er onder ons een krachtig gebed, een op de belofte pleitend smeeken werd gevonden om de kraoht, de gave des Heiligen Geestes; als het voor ons eens recht Pinksterfeest werd.
Voor zoo velen onzer is het Christendom een sleur geworden, een sleur van kerkgaan, een sleur van niet-de-wereld- dienen; ook onder de ambtsdragers kan dat zijn — als ik iemand beschuldig, doe ik het mijzelf. Laat het zijn, dat de uitdrukking in de Schrift iets anders aanwijst, maar wij verstaan elkander, als de klacht wordt geuit, dat het fijne goud zoo verdonkerd is.
Wat hebben wij noodig?
Dat de Heere in Zijne ontferming wederbarend werke in het midden der gemeente, onder jong en oud, man en vrouw? Gewis, dat hebben wij noodig. Het is het allernoodigste en noodzakelijkste!! De uitstorting des Heiligen Geestes op den Pinksterdag had voor de apostelen deze bedoeling echter niet, gelijk wij hebben opgemerkt. Wel blijkt, hoe de Heere als vrucht op de prediking van de door den Geest bekwaamde arbeiders in Zijnen wijngaard, velen heeft toegebracht tot de gemeente, die zouden zalig worden, en dat is door de wedergeboorte.
Wat de Kerk, wat de ambtsdragers, wat elk lid der gemeente des Heeren noodig heeft, wat elk levend lidmaat van Christus behoeft, is het aangegord worden met kracht uit den hooge, om getuigen te zijn te midden van een wereld, die in het booze ligt, van het heil, verworven door Jezus Christus!
Al zijn wij geen officieele ambtsdragers, is de ware Christen daarom geen ambtsdrager? Is hij niet gezalfd, om profeet, priester en koning te zijn?
Onderzoeken wij onszelf eens nauw! Wat komt er van ons profeetschap, van ons priesterschap, van ons koningschap terecht? Zijn we wel in woord en daad, in huis, in kerk, in maatschappij getuigen? Missen wij met menigmaal den moed om uit te komen voor den Naam des Heeren? Volgen wij niet dikwijls veel meer de inspraken van onze eigen wijsheid, die eigenwijsheid moet genoemd worden, in plaats dat wij in alle afhankelijkheid van den Heere, de macht en wetenschap der wereld onder de oogen komen met de prediking van zonde, gerechtigheid en oordeel, en de prediking der genade Gods in Christus Jezus?
Voere de herdenking van de uitstorting des Heiligen Geestes ons naar de binnenkamer, om onze zonden en tekortkomingen den Heere te belijden, om daar te worstelen met Hem om getrouwmakende genade, om daar te smeeken en te bidden om den Heiligen Geest!
Als het daar eens Pinksterfeest voor ons worden mocht, wij zouden de binnenkamer verlaten, en de glans der Godsgemeenschap zou van ons afstralen, doordringende onze eigen en der wereld duisternis!
Kom, Heilige Geest, ja kom!

„Ontwaak, noordenwind, en kom zuidenwind; doorwaai mijnen hof, dat zijne specerijen uitvloeien!”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juni 1930

De Wekker | 4 Pagina's

De kracht des Heiligen Geestes

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juni 1930

De Wekker | 4 Pagina's