Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bezoldiging en genadegift (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezoldiging en genadegift (I)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegifte Gods is het eeuwige leven door Jezus Christus onzen Heere. Rom. 6:23

Wij kennen allen zeker wel de plaat van den breeden en den smallen weg, die in vele woningen nog wordt aangetroffen. Er is zeker op deze plaat critiek te maken, al ware het alleen maar deze, dat voor die beide wegen een soort neutraal terrein gevonden wordt, waarop men voor de keuze staat, welken weg men kiezen zal. In dit opzicht is Bunyans Christenreize meer in overeenstemming met de waarheid. Bunyan toch laat den mensch, Christen, niet van een neutraal terrein den smallen weg opgaan maar teekent hem als komende uit de stad des verderfs, dus van den breeden weg. Zoo is het ook!
Toch trekt de bekende plaat altijd weer mijne aandacht, en dat inzonderheid om de volstrekte scheiding tusschen de beide wegen! Die volstrtikte scheiding hebben wij te aanvaarden. Er zijn maar twee wegen! Er is geen derde! Wij zijn op reis naar de eeuwigheid, en die reis loopt óf uit op den hemel, óf zij loopt uit op de hel! Daarin ligt voor ons eene ernstige prediking, een vermaan om ons wel te onderzoeken en te doorzoeken, een aansporing om te bedenken wat tot
Die volstrekte scheiding hebben wij te aanvaarden. Er zijn maar twee wegen! Er is geen derde! Wij zijn op reis naar de eeuwigheid, en die reis loopt óf uit op den hemel, óf zij loopt uit op de hel! Daarin ligt voor ons eene ernstige prediking, een vermaan om ons wel te onderzoeken en te doorzoeken, een aansporing om te bedenken wat tot onzen vrede dienen kan, wat strekken kan tot ons eeuwig belang.
Waar wij de Heilige Schrift ook raadplegen, maar overal vinden wij in haar een scherpe grenslijn getrokken. Daarom zijn er zoovelen, die van Gods Woord zeggen, wat eenmaal de Joden zeiden van de getuigenis van het Vleeschgeworden Woord: Deze rede is hard; wie kan ze hooren? Laat het ons maar eerlijke bekennen: wij zijn van nature bang voor de ontdekking der Waarheid. Liever vleien wij ons met gemoedelijke onzekerheid, dan dat wij ons zouden laten oordeelen door den Heere! En toch zal het eens tot dat oordeel komen, is het niet in dit leven, dan daarna! Zoo wij in dit leven niet geoordeeld worden en ons laten oordeelen, dan zal de erkenning van de waarheid der Waarheid te laat komen! Mogen wij in het heden der genade komen onder het oordeel Gods over ons, dan zullen wij het zien met verlichte oogen des verstands, dan zullen wij verstaan, dat slechts in onzen Rechter ook behoudenis voor ons kan zijn, en, door genade gezet op den weg des levens, zullen wij den smallen weg bewandelen.
De breede weg is de weg der bezoldiging!
De smalle weg is de weg der genadegifte!
De breede weg is de weg der zonde!
De smalle is de weg der gerechtigheid!
De breede weg is de weg des doods!
De smalle weg is de weg des levens!
De breede weg is door den mensch!
De smalle is door Jezus Christus!
Deze zaken stelt de apostel Paulus in het helderste licht in zijn brief aan de Romeinen. In onzen tekst noemt hij ze uitdrukkelijk!
Bezoldiging en genadegift!
Tusschen deze beide is een scherp onderscheid.
Bezoldiging Wordt uitgekeerd naar tevoren overeengekomen verdienste of loon.
Dat dit zoo in betrekking tot de zonde is, vloeit voort uit de verhouding, waarin God den mensch tot Hem schiep, de verhouding van het werkverbond. Dat wij in de Heilige Schrift niet lezen van eene toestemming des menschen, een ingaan op de beschikking des Heeren in dezen, behoeft geen beletsel te zijn, om toch te spreken van eene inwilliging van de zijde des menschen in den eisch des werkverbonds. Hoe zou zij er niet hebben kunnen wezen bij hem, die naar het beeld Gods geschapen is in ware gerechtigheid en heiligheid? Er kon bij Adam van geen onderhanden met God, veel minder van een beknibbelen van Zijn eisch sprake zijn! Wat de Heere eischte, was Adam goed, volkomen goed, niet slechts in den lijdelijken, ook in den dadelijken zin. Het proefgebod heeft de mensch ontvangen met geheele inwilliging des harten, ja, met blijdschap, in volmaakten vrede, ’s Heeren recht werd zonder eenige bedenking aanvaard! Zoo is dan het werkverbond, hoewel alleen van God uitgaande en door Hem gesteld, een verbond eene overeenkomst te noemen tusschen den heiligen God en den door Hem recht-geschapen mensch. Die overeenkomst zal hare verdiensten met zich brengen; bij vervulling, die des levens tot in eeuwigheid, bij niet-vervulling, dus verbreking, eene andere verdienste, die wij niet gewoon zijn aldus te noemen, doch betitelen als straf, de verdienste des doods! Aan de overtreding van het proefgebod is, naar rechtmatige overeenkomst, de dood verbonden!
Wanneer de mensch dan ook zondigt, dan geschiedt hem geen onrecht, als hij komt onder de heerschappij des doods. Recht, niet dan recht, zuivere verdienste is het! Hij ontvangt zijne bezoldiging!
In Adam hebben wij allen gezondigd, en dus liggen wij allen onder den dood en in den dood, gelijk wij van nature zijn!
Zoo is de waarheid, de harde waarheid, de waarheid, die wij niet verbloemen mogen, voor elkander niet en voor onszelf niet!
Of wij, die toch rechtzinnig zijn in onze belijdenis, ons daaraan dan schuldig maken? Och, zoolang wij niet wederom geboren zijn, zullen wij mogelijk met den mond- belijden — onze godsdienstige opvoeding draagt die vrucht wel — maar wij zullen niet gelooven met het hart, dat wij midden in den dood liggen.
Andere menschen, andere, die de wereld volop dienen, die opgaan in zondelust en -dienst, die Gods Naam noch Gods dag achten, die andere goden vereeren, die aan revolutionaire woelingen deelnemen; andere, zooals doodslagers, hoereerders, dieven, lasteraars, ja, dat zijn zondaren! Maar als niemand wat op ons te zeggen heeft, als wij ieder het zijne geven, kuisch leven, eerbaar te midden van de wereld en de kerk, zouden wij dan midden in den dood liggen? Hoeveel goeds wordt niet door ons gedaan! Hoeveel heeft het koninkrijk Gods niet aan ons te danken, in stoffelijke en in niet-stoffelijke gaven van toewijding! En al weten wij het nog zoo goed, hoe het den rijken jongeling uit het evangelie verging, wij herkennen ons’zelf niet in hem. Alles zal nog wel eenmaal goed komen met ons. Ach, wij vergeten, dat wij niets kunnen doen van nature, hetwelk den Heere welgevallig kan zijn! Wij vergeten, dat onze beste wenken tenslotte niet meer zijn dan een wegwerpelijk kleed, en onze deugden niet meer dan blinkende zonden! En — hoe zouden wij het niet vergeten? Zegt ons het woord der Waarheid niet: De natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn, want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat ze geestelijk onderscheiden worden?
Dit woord behoudt zijn kracht voor elk, die nog voor eigen rekening leeft, hoe onderscheiden hij ook moge zijn van anderen!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1930

De Wekker | 4 Pagina's

Bezoldiging en genadegift (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1930

De Wekker | 4 Pagina's