Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ware vrijheid (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ware vrijheid (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Indien de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zoo zult gij waarlijk vrij zijn.Joh. 8:36

Allen, gelijk wij van nature zijn, zijn wij slaven der zonde, slaven van den vorst der duisternis!
Weten wij het ook?
Neen, het is voor ons verborgen, onmachtig en onwillig als wij liggen in dien staat. En stel u dat onwillig niet al te lijdelijk voor, want wij zijn, o zoo gewillig om de zonde te volgen, buiten God en Zijne openbaring te zoeken, wat wij meenen noodig te hebben. Als ons gezegd wordt, dat wij slaven zijn, dan komt alles in ons er tegen in opstand.
Zie het in degenen, die Jezus volgden en van wien wij dus in zekeren zin zeggen mogen, gelijk ook de Schrift doet, dat zij in Hem geloofden. Als Jezus (vs. 31) tot hen zegt: Indien gijlieden in Mijn woord blijft, zoo zijt gij waarlijk Mijne discipelen, en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken, dan antwoorden zij Hem: Wij zijn Abrahams zaad, en hebben nooit iemand gediend; hoe zegt Gij dan: Gij zult vrij worden?
Zij, die zoo nauw met Jezus in betrekking stonden, verstonden dus zelfs niet Zijne taal, als Hij spreekt van de geestelijke slavernij, waarin wij van nature liggen. Zij verstonden het niet, dat een iegelijk, die de zonde doet, is een dienstknecht, een slaaf, van de zonde.
Zij ontkenden niet, dat zij wel dingen deden, die niet in orde waren; welk mensch zou dat durven ontkennen? Maar de ongerechtigheid was iets. dat op hen aan kwam, dat hen overrompelde. De zonde was een onvolkomenheid, een zeer moeilijk te overwinnen gebrek. Dat zij in dienst der zonde zouden staan, was toch werkelijk wel wat kras uitgedrukt. Slaven, zij, die zich zoo inspanden om naar alle geboden Gods te leven? Slaven, zij, die toch op tijd !hun offers brachten?
Neen, van de zonde behoefden zij niet verlost te w/orden. Zij hadden de inzettingen des Heeren en — der ouden; die zouden hen wel bewaren en veilig stellen!
Als men den doorsnee-Israëliet in de dagen van Christus gevraagd had, welke vrijheid hij verlangde, dan zou hij gewezen hebben op de Romeinsche adelaars, die in het Heilige Land en de Heilige Stad gezien werden. Een bevrijding van deze had reden, en zij verwachten van den komenden Messias, dat Hij bevrijding zou brengen van alle vreemd juk. Was hun geest niet vol var idealen voor den tijd? Idealen van groot-held en macht? Idealen van de eerste te zullen zijn onder de volken der wereld en van over die volken te heerschen? Zoo verstrikt waren zij in het tijdelijke en stoffelijke, dat de geestelijke en eeuwige beteekenis van den Christus voor hen onder een deksel lag, waardoor zij ook geen gedachten kunnen maken over eene verlossing, die juist dat geestelijke en eeuwige betrof.
Zeker, daar leefde door Gods gade onder het volk van Israël een „overblijfsel”, waarin de vreeze des Heeren, het waarachtig geloof, deed uitzien naar den Verlosser, juist om dat geestelijke. Een „overblijfsel”, dat vergeving van zonden noodig had! Een „overblijfsel” dat haakte naar de verzoening met God!
Maar over het geheel wordt het Israël van Jezus dagen getypeerd door den z.’g. rijken jongeling, wiens geestesgesteldheid ons bekend is uit het Evangelie, de geestesgesteldheid van ..V/at ontbreekt mij nog?”
Maar, zult gij zeggen, alle Israëlieten waren toch zeker niet als die rijke jongeling; wij lezen toch, dat Jezus, hem aanziende, hem beminde? Die jongeling of farizeër, volgens een ander evangelie, moet toch wel iets aantrekkelijks gehad hebben, en dat kunnen wij toch zeker niet van de overige Joden zonder onderscheid zeggen?
De opmerking is juist. Er staat evenwel tegenover, dat wij niet bedoelden eenzelfde levensopenbaring, maar eenzelfde geestesgesteldheid. Men had genoeg en men deed genoeg, naar men meende, en men was dus ook genoeg!
Is het op heden niet nog zoo? Hebben wij ook heden niet nog een geslacht van rijke jongelingen? Is zijne geestesgesteldheid uitgestorven?
Als wij — ik en gij — onszelf eens ernstig onderzoeken, mij dunkt, dat wij die gesteldheid nog wel aantreffen. Met opzet zeg ik: onszelf onderzoeken, want wij moeten niet te veel naar buiten zien, als het gaat over fouten en gebreken; dat kweekt, wat wij juist zouden moeten bestrijden. Ook na ontvangen genade, wij mogen wel zeggen: daardoor eerst recht, zullen wij het in ons kunnen opmerken, dat wij van nature zulke brave, goede, welgezinde, wel gebrekvolle, maar toch niet schuldige schepselen zijn. Steekt het niet telkens het hoofd op, dat hoogmoedige roemen op onszelf? Is het niet een van onze meest diep ingrijpende zonden, dat wij, als wij begonnen mogen zijn met den Geest, eindigen in en met het vleesch?
Ach, hoevelen leven er tonder de bediening van Gods Woord, als kinderen des verbonds, gelijk ook de loden in Christus’ tijd waren, die rijk zijn met hun godsdienst; die vrij wanen te zijn, omdat ze niet zijn als de wereld. Ook zij zijn „Abrahams zaad”! Ook zij meenen Gode een dienst te bewijzen, en dus in het gericht wel te kunnen bestaan! Slaven zijn zij niet; zij gevoelen zich vrij! Waarom is het dan, dat in de prediking en in huisbezoek bij hen zoo sterk wordt aangedrongen op wedergeboorte en bekeering? Waarom die last van dat wat dieper gaan vragen dan de dingen, die men toch zien kan?
Ja, het is heel wat, om zijn slaaf-zijn aan te durven. Liever — het is de zonde en den satan hetzelfde, hoe men slaaf is — liever draagt men de ketenen van deugd en godsdienstigheid, op welker schoonheid men zich kan verheffen, dan dat men arm zou worden, arm als een slaaf, die niets bezit, zelfs zijn eigen vrijheid niet!
Zouden zulke deugdzame menschen slaven des satans zijn?
De dogmatiek zegt het! Ook Gods Woord wel!
Maar zoo nauw moet dat alles niet genomen worden. .
En als het dan waar is, dat men zondig is, wie is het niet? En zijn er niet duizenden veel erger zondaar dan zij?
Kinderen des verbonds, gedoopt in den Naam des drieëenigen Gods, opgevoed in de waarheid, trouw in het kerkgaan en het waarnemen van alles, wat zoo tot het kerkelijke leven behoort, ook het deelnemen aan den disch des verbonds!
Die dronkaard is een slaaf van zijn drankzucht!
Die wellusteling is een slaaf van zijn vleesch!
Die gierigaard is een slaaf van zijn schraapzucht!
Die hoogmoedige is een slaaf van zijn grootheidswaanzin!
Maar zoo zijn zij immers niet?
Niet?
O, wat is het noodig, dat de noordenwind en de zuidenwind des Geestes den hof der Kerk doorwaaie!
Als de kennis van den eenigen waarachtigen God er is, dan wordt anders gesproken!
Onze duisternis zien wij niet, dan bij Zijn licht! Onze slavernij kennen en voelen wij niet, dan door den Geest, die overtuigd van zonde, gerechtigheid en oordeel!
Zelfkennis — alleen bij Godskennis door den Geest!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1930

De Wekker | 4 Pagina's

Ware vrijheid (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1930

De Wekker | 4 Pagina's