Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hallelujah! (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hallelujah! (III)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 148: 1, 20

Het Hallelujah op aarde is verstoord, weggeslagen door de zonde! Het is overgeslagen in zijn tegengestelde, dat geen weerklank is van het ongerepte en dus ook geen weerklank vindt in der Engelen verheerlijking Gods.
Het Hadlelu-Haadam (looft den mensch) is een wanklank in Gods ooren, die het duidelijk uitspreekt, dat de harmonie der schepping Gods verbroiken ligt, en het „zeer gloed” is omgezet in „sreJieel boos”.
Het had zoo niet behoeven te zijn! Was de mensch, in wien heel de schepping zich vertegenwoordigde en uitsprak voor Göd, niet geschapen met de kostelijkste vermogens, die hem in staat stelden, getrouw ie zijn en te blijven Hem, die hem schiep? In de schepping des menschen ligt ook maar niet de geringste oorzaak of reden of grond van zijn val. Geschapen was hij in den staat van „te kunnen niet zondigen”. Zoo hij der verzoeking des satans het hoofd hadde geboden, hij w’are voortgeschreden tot den staat van „niet kunnen zondigen”. Hij heeft dien staat gewild, zoolang hij stond in de ware vreeze des Heeren, maar met de zonde heeft hij zichzelf en zijne roeping verloochend. De staat der ellende, waarin hij viel, is de staat der zonde, de staat, waarin de zonde heerscht over hem, de staat, waarin het „niet kunnen zondigen” vervangen is door het „niet kunnen wèl doen”. Door eigen schuld is hij verdorven van natuur; die eigen schuld roept om straf, en de straf op de zonde bedreigd, is het voor eeuwig verlaten zijn van God, die Doch met de zonde geen gemeenschap hebben kan. Zoo de Heere met den mensch zal handelen alleen in overeenstemming met hetgeen zich de mensch heeft waardig gemaakt, dan blijft er voor hem niet anders over dan de eeuwige dood, het eeuwig smartlijden in de hel, het eeuwig omzwermen in de buitenste duisternis waar weening is en knersing der tanden.
Neen, daar klinkt geen Hallelu-Haadam meer op, gelijk wel eens beweerd wordt. Daar wordt het Hallelu-Haadam met smart en wroeging gedacht. Wat zal dat een wroeging zijn, als de verheerlijking van het eigen Ik komt te staan in het hcht der rechtvaardigheid en liefde Gods.
Gode zij dank! Wat gelden moest voor heel het menschdom, zal niet heel het menschdom treffen! Zullen er velen voor eeuwig omkomen zonder te vergaan, er zullen er ook velen zijn, die het oordeel Gods zullen ontkomen! God wil faet verstoorde Hallelujah herstellen!

Het gaat in heel het genadewerk Gods om de herstelling van het Hallelujah, zoo in opzet als in uitwerking en bekroning’ Niet slechts in de handhaving van Zijn recht in het voor eeuwig straffen der zonde en der ongerechtigheid aan den mensch wil en zal God Zichzelf verheerlijken, Hij wil en zal het ook doen in de betooning Zijner genade aan den mensch! Komt het in het eerste niet hooger dan tot een Hallelujah, dat er uit kan worden afgeleid, in het laatste komt het tot de lofzegging des Heeren met volle bewustheid; zij die zalig worden, zullen leven in het Hallelujah.
God wil dat en als de eeuwige God wil Hij het van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Van dien wil in God spreekt het Verbond der verlossing of de Raad des Vredes, waarin de drieëenige God, uit louter welbehagen, niet uit medelijden, *n weg bepaalt, opdat het Hallelujah, door den mensch te verderven, wederom rein en heilig zal opstijgen tot Hem. Uit louter welbehagen, niet uit medelijden met den mensch, die zichzelf zal storten in den dood. Ware medelijden de grond geweest, dan zou met reden de vraag gesteld kunnen worden, waarom dan niet alle menschen weer in het Hallelujah geplaatst worden. Medelijden heeft zijn prikkel van buiten; het welbehagen zijn grond inwendig. Uit God, zonder eenigen invloed, zelfs door voorwetenschap van de ellende des menschen, uit God zijn de gedachten des vredes. De Heere, de uit en door Zichzelf Bestaande, zoekt Zichzelf, waarop Hij naar Zijn Wezen ten volle het recht.heeft! Wie zal dan tot Hem zeggen: Wat doet Gij?
Gaat het in het gansche plan der zaliging van zondaren om God, de tot zaliging verkoren mensch zal ook de zaligheid van het Hallelujah bezitten; Godsverheerlijking en zaligheid vallen samen, waar God in waarheid weer gekend, gevreesd en gediend wordt met heel het hart, met heel het verstand, van ganschen gemoede en met alle krachten.
Wat is het een onuitsprekelijk voorrecht, als we mogen behooren tot degenen, die God naar Zijn vrijmachtig, souverein welbehagen ten eeuwigen leven heeft verkoren. Zonder dat eeuwige begin in God kan er van welbewust Hallelujah-Ieven geen sprake zijn, noch in dit noch in het toekomende leven. Maar het is niet genoeg! Het begin in God moet zijne voortzetting hebben door God; de Heere moet, wat Hij besloten heeft, ook uitwerken, anders komt het niet tot het Hallelujah en blijft de mensch in het Hallelu-Haadam.
En hoe werkt de Heere dit nu uit? Door het genadewerk voor en het genadewertk in den, door Hem verkoren, zondaar; beide beoogen zij de herstelling van het Hallelujah!
Wij zullen er niet lang bij stilstaan, waarom er een genadewerk buiten den zondaar noodig is. Wij weten, dat het Wezen Gods niet gebroken kan worden, en dit dus in geenen deele in de uiteenzetting der waarheid geschieden mag. Waar het plaats heeft, wordt de Heere aangerand in Zijne heiligheid, en het zal tot schade zijn van hen, die op die wijze voorlichting (?) ontvangen.
Zoo is er geen genade zonder recht geen herstelling des zondaars zonder voldoening aan Gods eisch. Die voldoening ligt buiten het bereik des menschen. Moest zij dan ook door den gevallen mensch worden gegeven, het ware een uitgemaakte zaak, dat niemand tot het Hallelujah kwam.
Maar in den Raad des Vredes heeft de Vader Zijnen Zoon verkoren, opdat Deze zou dragen den ganschen last der goddelijke wrake over de zonde, en die Zoon heeft Zichzelf daartoe vrijwillig gegeven en dus verbonden om Borg te zijn voor doemschuldigen.
In de volheid des tijds is Hij gezonden en gekomen. Hij, die het Hallelujah zal beleven en nochtans zal verworpen worden, opdat er plaats zij voor een beleven van het Hallelujah door zondaren in Hem.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1930

De Wekker | 4 Pagina's

Hallelujah! (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1930

De Wekker | 4 Pagina's