Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus (L)

Bekijk het origineel

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus (L)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

8 : 27-30. De goede belijdenis

En J’ezus ging uit, en Zijne discipelen, naar de vlekken van Cesarea Filippi. De streek, waarheen Jezus zich begaf, lag buiten het rechtsgebied van Herodus. Het gebeurde meer, dat Jezus het Joodsche land verliet, zie o.a. 7 : 31. Waarom Hij dat deed? Het was ook voor Hem noodig, dat de gestadige strijd met Farizeen en Schriftgeleerden eens onderbroken werd, dat Zijne ziel, vermoeid door het ongeloof en de oppervlakkigheid en onverschilligheid der schare, der Zijnen dus, naar Joh. 1 : 1 1, eens tot rust kwam. Meer dan wij wel vermoeden, heeft de Heere geleden onder het ongeloof. Hij kon maar niet rusten in het besluit Gods, zoo, als zoovelen het kunnen, die koel en koud zeggen, dat wie de waarheid niet aanvaarden wil, het zelf maar weten moet. Neen, het heeft Hem tot in het diepste Zijner ziel gesmart, als Hij de vijandschap of de onverschilligheid zag; Hij heeft ook daaronder geleden; ook dat behoorde tot Zijn kruis.
Ook voor de discipelen was het noodig. Wij zeggen zoo gemakkelijk, dat de apostelen drie jaren lang het onderwijs des Heilands genoten hebben. Maar laat ons dan toch bedenken, dat het niet is geweest een volgen van een geregeld onderwijs als b.v. aan de Theol. School. Als wij ergens lezen, dat er voor den Heere Jezus, dus ook voor de Zijnen, geen gelegen tijd overbleef om te eten, omdat de schare den Heiland geheel in beslag nam, dan zullen wij verstaan, dat het voor de discipelen eene bijzondere weldaad moet «geweest zijn, als zij eens ongestoord met den Meester en Heere mochten samenzijn, en dan vooral in het bijzonder werden ingeleid in de verborgenheden van het Koninkrijk Gods.
Op den weg vraagde Hij Zijnen discipelen, zeggende tot hen: Wie zeggen de menschen, dat Ik ben.
Niet om zichzelf heeft Jezus deze vraag gedaan; hoe zou Hij er behoefte aan gehad hebben. Hij, die wist wat in den mensch was, en die zeker wel op de hoogte is geweest van al het gemompel, dat er was aangaande Zijn persoon.
Het is hier eene vraag, die de volgende moet voorbereiden, gelijk in het onderwijzen dikwijls zoo vragen worden gesteld. Zoo komt eerst deze algemeene vraag, om straks door eene bijzondere gevolgd te worden.
Mattheus (16 : 13) zegt ons, dat Jezus er nog ingevoegd heeft: de Zoon des menschen. Daardoor heeft de Heere terstond aangewezen, wie Hij is, n.l, de Messias.
Het gaat dus niet om de eene of andere beoordeeling van Zijn persoon, maar om de plaats, welke Hij inneemt in het Koninkrijk Gods. En zij antwoordden: Johannes de Dooper; en anderen: Elia; en anderen: Een van de Profeten. Het blijkt uit deze woorden wel, hoe hoog Jezus aangeschreven stond onder de schare. Maar, hoe hoog ook aangeschreven, meer dan mensch was Hij voor hen niet. Een groot mensch, een rijk begenadigd mensch, een der grootsten onder de menschen, ook in verband met goddelijke zending, maar — een mensch! Juist, zooals het nog is bij allen, die met Jezus in aanraking komen, die eenige studie maken van Hem, gelijk Hij geteekend wordt in het Woord.
Is dit ook het oordeel der discipelen? Als Jezus hun de vraag stelt: Maar gijlieden, wie zegt gij, dat Ik ben? dan volgt er een ander antwoord, de goede belijdenis. Petrus antwoordende zeide tot Hem: Gij zijt de Christus. Ook hier is Mattheus uitvoeriger, die op het: Gij zijt de Christus, nog volgen laat: de Zoon des levenden Gods. Aldus gelezen, heeft Petrus en de goddelijke en de menschelijke natuur van Christus recht laten wedervaren, want Christus zelf noemt zich den Zoon des menschen. Petrus noemt Hem den Zoon van God.
In dit antwoord van Petrus ligt de aanvaarding des geloofs van Jezus als den Messias, den Beloofde aan de vaderen, het Zaad der vrouw, den Verlosser.
Markus verhaalt alleen nog, dat Jezus hun scherpelijk verbood, dat zij het niemand zouden zeggen van Hem. Dit is te verstaan, opdat niet door ontijdig verbreiden dier waarheid, ook ontijdige, tegen de bedoeling Gods liggende bewegingen onder het volk zouden ontstaan, gewekt door verwachtingen, die Jezus nooit zou kunnen vervullen. Israël kon de wetenschap, dat Jezus was de Zoon van God, de beloofde Messias, niet dragen. Het heeft den waren Messias niet noodig. Als dat eens zijn mag, dan komt de prediking van Hem, waardoor Zijn persoon een plaats zal vinden, n.l. bij een arm en ellendig volk, dat hijgt naar schuldvergeving, dat dorst naar God.
Wat Markus hier niet meldt, is het zegel, door den Heiland op het woord, door Petrus gesproken gezet, als Hij zegt: Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona, want vleesch en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. Wat kostelijk zegel!
Moge ook onze belijdenis niet zijn een nagesproken woord, maar een geschonken belijdenis, geschonken door den Vader!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1930

De Wekker | 4 Pagina's

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus (L)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1930

De Wekker | 4 Pagina's