Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus. (51)

Bekijk het origineel

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus. (51)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

8 : 31-38. Alles verloochenen, om Jezus te volgen.

Een heerlijke belijdenis was door Petrus uitgesproken, de goede belijdenis, waarin het geloof door den Heiligen Geest gewerkt, werkt, uitkwam zoodat zij gekroond werd met de zaligspreking van Jezus.
Evenwel, hoe goed de belijdenis was, het kon den discipelen gaan als eenmaal Johannes den Dooper, die ook vast geloofde, dat Jezus was het Lam Gods, dat de zonde der wereld draagt, maar die toch in twijfel kwam aangaande Jezus. Hij had zich het optreden des Heilands heel anders gedacht en de vraag vatte bij hem post, of Jezus wel waarlijk de Messias was. Ook hem speelde de algemeene, vleeschelijke vorsteiling van het Koninkrijk der hemelen nog parten, verwisseld als het werd met de herstelling van Israël als toonaangevenden staat.
Dat zoo iets ook woonde in de discipelen komt maar al te zeer uit in hetgeen nu volgt.
Het geloof, door Petrus beleden, vormde een goeden grondslag ter voorbereiding der discipelen om hen vertrouwd te maken met de gedachte, dat slechts door lijden en dood het doel van Christus komst op aarde zou kunnen bereikt worden. En Hij begon hen te leeren, dat de Zoon des menschen veel moest lijden, en verworpen worden van de Ouderlingen en Overpries ters en Schriftgeleerden, en gedood worden en na drie dagen weder opstaan. Dit woord sprak Jezus vrijuit tot de Zijnen.
Verschillend zal de indruk geweest zijn, dien dit woord op de discipelen maakte. Vooral de eerste zaken hebben zóó getroffen, dat het laatste gedeelte, dat over opstanding uit de dooden, zoo goed als al hun aandacht is ontgaan.
Hoe is dat mogelijk, lijden en sterven? Is hij dan niet de Zone Davids, de Koning Israels? Zal zooiets met Hem gebeuren? Waar zal dan de belofte blijven?
Petrus geeft uiting aan het bezwaar, dat Hij gevoelt. Petrus, Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen. Neen, zulke sombere woorden mocht Jezus niet spreken! Wat vreeselijk toch van dat lijden en gedood worden! Mattheus Iaat ons hooren, hoe Petrus den Heere toesprak. „Heere”, zoo zeide hij, „wees U genadig: dit zal U geenszins geschieden! “ Wat verstond, met al zijn geloof en zijne liefde, de discipel weinig nog van de taak en roeping zijns Meesters! Moet Christus Zichzelf genadig zijn, zoo zal er geen genade voor zondaars kunnen wezen. En dat „dit zal U geenszins geschieden, “ wat bedoelt Petrus daarmede? Zal hij soms zorgen voor de veiligheid zijns Heeren, hij, die, als straks Jezus werkelijk is overgeleverd in de handen der menschen, zijnen Heere verloochent? Of hebben wij hier slechts te doen met het uitspreken van een wensch? Hoe het zij, Petrus betoont nog vast te zitten aan der Joden vleeschelijke voorstelling. Hij kan zich geen lijdenden en stervenden Messias voorstellen, wel eenen, die straks de teugels van het bestier in handen zal nemen en Israël tot grootheid zal brengen. Zoo kon hij dan ook niet gelooven, dat het waarheid was, wat Jezus gezegd had; het moest volgens hem voortkomen uit eene geestelijke inzinking bij den Heiland. Ook daarin kende hij zijnen Meester niet!
Maar Hij zich omkeerende en Zijne discipelen aanziende, bestrafte Petrus, zeggende: Ga henen achter Mij, satan; want gij verzint niet de dingen die Gods zijn, maar die der menschen zijn.
Het is een scherp woord, dat Jezus hier tot Petrus en de andere discipelen richt. „Satan”, zegt Hij, en daarmee teekent Hij de satanische bedoeling, die er uit Petrus woord spreekt. Niet, dat Petrus zich bewust zou zijn van iets satanisch in zijn zeggen. Neen, Petrus bedoelt het, o, zoo goed! Maar in hem komt de satan tot Christus, de satan, die eenmaal in de woestijn Christus een anderen weg heeft voorgesteld om te komen tot macht, dan den weg, door God gesteld en door Jezus zelf aangenomen. Satanisch is de voorslag, daarbij ook echt menschelijk. Wij willen niet door de diepte, niet door den dood. Dat is ons een weg van ondergaan. Zoo bedenkt Petrus ook ten opzichte van Jezus en de voltooiing van Zijne roeping „niet de dingen, die Gods zijn, maar die der menschen zijn”.
Dit geeft den Heiland aanleiding om bijzonderlijk te spreken over wat noodig is, om Hem te volgen. Petrus stelt zich naast Jezus, ja, zelfs eenigszins beschermend boven Hem. Dat is niet de plaats, van den discipel. “
Daarom ook, tot zich geroepen hebben de de scharen met Zijne discipelen, zeide Hij tot hen: Zoo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij. Geen andere weg voor Christus dan de weg van kruis en lijden; zoo is er ook voor de discipelen geen anderen weg dan die van druk, van moeite, van lijden en dood! Het achter Jezus aankomen als discipel zal een komen tot en een gaan achter Jezus moeten zijn, waarin in geheele overgave slechts het bedenken van Christus het richtsnoer zal wezen. Niet wat de discipel zich voorstelt als goed, doch wat Jezus hem wijst als noodzakelijk, zal hem moeten leiden. Hier ligt een waarschuwing in voor allen, die Jezus volgen willen; want Zijn last moge licht en Zijn juk zacht zijn, maar geen lichtheid en zachtheid is er onder voor het vleesch. Het vleesch zal gekruisigd worden onder dien lichten last; wat des menschen is, zal moeten sterven in een smartelijken weg. Wil daar de mensch niet aan, dan daartoe bearbeid door den Heiligen Geest, die rechte volgelingen van Jezus maakt, men bedenke de noodzakelijkheid, want zoo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zoo wie zijn leven zal verliezen om Mijnentwil en om des Evangelies wil, die zal hetzelve behouden.
Er is in dit woord iets, dat wonderlijk aandoet. Het leven behouden, om hetzelve te verliezen; het leven verliezen om hetzelve te behouden. Duidelijk is echter, dat wij hier „leven” in twee beteekenissen hebben. De eerste is: het leven hier op aarde, zooals het ook van de aarde en den welstand des lichaams alles verwacht! Het tweede is: het leven, gezien in eeuwigheidslicht, zooals het moet zijn voor de eeuwigheid en den hemel. Zoeken wij de dingen der wereld, zijn die onze verwachting en hoop, wij zullen met de wereld voorbijgaan, om straks in den eeuwigen dood neer te zinken. Zoeken wij echter de eeuwige dingen, de dingen, die des Geestes Gods zijn, dan zullen wij ook blijven tot in eeuwigheid, niet vanzelf in de gestalte des tijds en des tijdelijken levens, maar in verheerlijking van ziel en lichaam.
Daarom ook: Want wat zou het een mensch baten, zoo hij de geheele wereld gewon, en zijner ziel schade leed? En ook: Of wat zal een mensch geven tot lossing zijner ziel, als hij eenmaal staat voor het gericht des Heeren en geoordeeld wordt, over al wat in dit lichaam geschied is, hetzij goed, hetzij kwaad?
Geen weg tot lossing der ziel, dan achter Hem aan, die zichzelf tot een rantsoen voor de zonde geeft. Geen lossing der ziel, dan in den weg des geloofs, waarop alle eigenwil en -zin terzijde wordt gezet, om alleen te luisteren naar den wil des Heeren. Geen lossing der ziel, dan waar, in de eenheid met Christus, het leven is ééne getuigenis in het uitkomen voor Christus naam, in het met Hem lijden, in het, gelijk ook Hij gedaan heeft, zijn leven niet dierbaar achten om den wil van God!
Want — en dit bedenke een iegelijk, die Mij mogelijk voor den vorm zou willen volgen! — zoo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben in dit boos en overspelig geslacht, van hetwelk voor de ware discipelen des Heeren niet anders verwacht kan worden dan vervolging en lijden en marteling en dood, diens zal zich de Zoon des menschen ook schamen, wanneer Hij komen zal in de heerlijkheid Zijns Vaders, met de heilige Engelen.
Het gericht wacht, een ander dan dat der wereld, die hoogstens het lichaam dooden kan, het gericht van Hem, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel.
Ernstig woord van vermaning!
Heeft het ons niet veel te zeggen?
Waar zijn de kruisdragers in onzen tijd?
De Heere stelle nog tot waarachtig volgen des Heilands velen, wier volgen tot nu niets anders is dan een volgen met den mond, zonder het opnemen van het kruis!

L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 januari 1931

De Wekker | 4 Pagina's

Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus. (51)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 januari 1931

De Wekker | 4 Pagina's