Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Art. 70 D.K.O. (8) Huwelijksvragen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Art. 70 D.K.O. (8) Huwelijksvragen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoewel wij de bespreking van Art. 70 der K.O. geëindigd hebben, kunnen wij nog niet tot Art. 71 overgaan, daar naar aanleiding van onze beschouwingen over Huwelijksordinantiën nog eenige vragen gedaan worden. Hoewel die vragen reeds in ‘t kort door ons behandeld zijn, blijkt toch dat men nadere inlichtingen wenscht en dat over hetgeen wij schreven, nagedacht wordt, wat ons niet anders dan ten zeerste verheugt.
Br. de K. te V. vraagt: „Ik zou gaarne door U Eerw. worden voorgelicht, hoe moet een kerkeraad handelen in een geval, dat op den dag der huwelijksbevestiging de predikant een telegram stuurt „door ziekte verhinderd”. Mag dan een kerkeraad eener vaste gemeente die huwelijksbevestiging of inzegening niet aan een ouderling opdragen? Bij ontstentenis van een Dienaar des Woords is een ouderling geroepen eene predikatie te lezen, zou hij dan ook in tijd van nood geen huwelijk mogen inzegenen? “
Wat nu op zulk een vraag te antwoorden? Gesteld, br. de K., in uwe vacante gemeente zal a.s. Zondag het H. Avondmaal bediend worden. Nu telegrafeert de predikant die het zou bedienen, het Zaterdagavond laat af. Een andere leeraar is niet meer te krijgen. Mag de kerkeraad dan maar de Avondmaalsbediening aan een ouderling opdragen in dit noodgeval? O neen, zegt ge, dan moet het Avondmaal uitgesteld worden. Welnu, daarmee is ook uwe vraag beantwoord. Bij zulke zeldzaam voorkomende, maar toch niet onmogelijke gevallen, is uitstel de eenige weg. Maar het huwelijk is geen sacrament. Neen, het is Bediening des Woords en volgens Act. 3 D.K.O. mag geen Doctor in de godgeleerdheid, n.l. die niet tevens Dienaars des Woords is, (zooals b.v. prof. A. Noordtzij te Utrecht), noch ouderling, ook geen leerend ouderling of oefenaar, noch diaken den Dienst des Woords betreden. Zij mogen alleen een stichtelijk woord spreken, en huwelijksbevestiging is geen uitspreken van een zegenwensch, maar de bediening van Gods Woord met een bijzonder doel en bij een bijzondere gelegenheid.
Bij de huwelijksbevestiging treedt de Dienaar des Woords op als liturg en gebruikt hij onze kerkelijk goedgekeurde liturgie. Onder die liturgische geschriften waarvan hij zich bedient, behoort ook het huwelijksformulier. Wat leest u daarin? Dat herhaaldelijk gesproken wordt van den Dienaar, dat is de leeraar, b.v. „Daarna spreekt de Dienaar tot de Gemeente”. ..Spreekt eerstelijk tot den bruidegom”. Later nog eens: „Zoo spreekt de Dienaar”, en vóór het knielen: „Daarna laat de Kerkendienaar de getrouwden nederknielen. “ Hier is dus overal sprake van den Dienaar des Woords en van den ouderling wordt niet gerept, omdat het niet tot zijne bevoegdheid behoort.
In de vorige eeuw werd in de Christ. Geref. kerk, zoowel vóór als na 1892 het huwelijk wel eens door een ouderling of oefenaar ingezegend, doch door meerdere bestudeering van de beginselen van het kerkrecht is de overtuiging al meer en meer bevestigd, dat hier een ambtelijk werk is verricht, dat alleen den Dienaren toekomt.
Zoo schrijft prof. Bouwman in zijn „Gereformeerd Kerkrecht” op blz. 560: „Eene vraag van beteekenis is: Mogen de ouderlingen ook een huwelijk bevestigen? Volstrekt niet. Want een huwelijksbevestiging behoort evenals de openbare belijdenis van de jonge leden der gemeente tot den Dienst des Woords en voor dit werk is een ouderling niet onderzocht noch aangesteld. “ Hierbij wijst Prof. B. op Art. 3 D.K.O. evenals wij hierboven deden.
Ook prof. Rutgers vraagt in zijne „Kerkelijke adviezen”, deel II pag. 223: „Mag de kerkelijke huwelijksbevestiging door een ouderling geschieden? “ Hij antwoordt hierop: „Eene kerkelijke huwelijksbevestiging is eene openbare Dienst des Woords, wel naar aanleiding van een bepaald onderwerp en met toepassing daarop, maar daardoor toch even goed een dienst des Woords als een gewone samenkomst der gemeente. Voor zulk een dienst nu heeft een ouderling geenerlei roeping of bevoegdheid, evenmin als hij die heeft voor de gewone prediking of voor den dienst der sacramenten. “
U ziet, zoowel bij ons als bij de mannen van Kampen en Amsterdam is hier volkomen overeenstemming in zake deze kerkrechterlijke vraag.
A. M. te U. wenscht meer licht over Lev. 18:16, waar het huwelijk met de weduwe des overleden broeders verboden wordt. Br. B. ziet hierin alleen een verbod met de huisvrouw des nog levenden broeders te huwen, en schrijft mij: er staat huisvrouw en niet weduwe, dus die broeder leefde nog. Het is waar, er staat huisvrouw in vs. 16, doch de bedoeling der H. Schrift is hier weduwe, want het huwelijk met de vrouw des nog levenden broeders, behoeft niet uitdrukkelijk verboden te worden, daar het reeds verboden is in het 7de gebod: „Gij zult niet echtbreken”, en het zelfs nadrukkelijk verboden wordt in Lev. 18:20, waar de gemeenschap met de huisvrouw onzes naasten, dus ook van onzen broeder als zonde veroordeeld wordt. Daarbij dus moet br. M. ook in Lev. 18:8 het woord „huisvrouw” niet van de weduwe des vaders, maar van de huisvrouw van den vader die nog leeft aanmerken, en dan zou men tot de onmogelijke conclusie komen, dat een zoon niet met zijne stiefmoeder mag trouwen als zijn vader nog leeft, maar wel als de vader dood is. Het leviraatshuwelijk in Deut. 25:5 is juist eene uitzondering op den regel, en daardoor wordt het algemeen verbod om de vrouw des overleden broeders te huwen, niet opgeheven, doch slechts eene uitzondering gemaakt, als de broeder kinderloos stierf.
Terwijl het huwelijk met de schoonzuster, indien de overleden broeder een kind of kinderen had, wordt verboden als inbreuk makende op de broederlijke betrekking, wordt het, in geval de gestorvene geen kinderen naliet, geboden als een liefdeplicht om het huis des broeders in stand te houden en diens geslacht in het vaderlijk erfdeel te doen blijven. Door het verbod in Lev. 18:16 wordt het huis des broeders in zijn geheel gehouden en bewaard voor vermenging des bloeds, door het gebod in Deut. 25:5 wordt het huis des broeders een blijvend bestaan verzekerd
Wat het huwelijk van oom en nicht betreft, dat niet in de H. Schrift verboden wordt, meent br. M. hierop te moeten toepassen Lev. 18:12 en 13, doch ten onrechte. In vers 12 wordt verboden het huwelijk van een neef met zijne tante, zuster zijns vaders, en in vers 13 met zijn tante, de zuster zijner moeder. Was nu de bedoeling der Schrift geweest hier het omkeeringssysteem toe te passen en dus ook het huwelijk tusschen oom en nicht te verbieden, dan was vers 13 onnoodig geweest, daar het verbod in vers 13 genoemd, dan ook al uit het omkeeringssysteem zou voortvloeien. Door toepassing van dit systeem krijgt men een lijst van verboden huwelijken, langer dan Israël ooit heeft gehad.

d. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1931

De Wekker | 4 Pagina's

Art. 70 D.K.O. (8) Huwelijksvragen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1931

De Wekker | 4 Pagina's