Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Art. 71 D. K. O. (4) Het karakter der tucht. (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Art. 71 D. K. O. (4) Het karakter der tucht. (2)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Reeds wezen wij in ons vorig artikel er op, dat de kerkelijke tucht genezend is. Zij dient ons van geestelijke krankheden te genezen. Dit wil echter niet zeggen, dat zij voor pijnlijke middelen moet terugdeinzen. Een geneesheer zal eerst alle middelen uit zijn apotheek aanwenden om den kranke te doen herstellen, maar als dat alles niet baat, moet hij soms door eene operatie ingrijpen. Het kan noodig zijn zelfs voor het lichaam, dat een arm of been afgezet wordt. Beter is dan nog een verdorven deel des lichaams af te snijden, dan het geheele lichaam te laten verloren gaan. Doch zulk eene afsnijding mag eerst in het uiterste geval plaats hebben. De liefde der kerk tot hare leden moet altijd weer de Opzieners dwingen om het verlorene te zoeken, het afgedwaalde terecht te brengen en het in de zonde levende lid tot bekeering te roepen.
En zelfs als het tot afsnijding gekomen is, mag de tucht nog niet ophouden. Wel is zulk een afgesnedene als een heiden en tollenaar te achten, maar ook den heidenen moet het Evangelie verkondigd worden. Daarom mag de kerk zulke afigesnedenen nog niet loslaten, maar evenals zij hare zendelingen uitzendt naar de heidenen, moet zij hare ambtsdragers opwekken en aandringen, die afgesnedenen tot bekeering te manen. De kerk toch mag een lid niet afsnijden om het voor altijd te verwijderen en er maar niet meer naar om te zien, maar zij snijdt af om het gevaar voor de gemeente, opdat deze niet aan de zonde gemeenschap hebbe. Altijd toch moet de mogelijkheid blijven om het uitgebannen lid weer op te nemen als het met berouw wederkeert. Daarom heeft de Kerk naast het formulier van den ban, ook het formulier van de wederopneming.
Er is dus voor de ambtsdragers veel liefde en zelfverloochening noodig om dit karakter der tucht zuiver te handhaven. Ook de ambtsdragers zijn menschen en zelfs de allergodzaligste leeraars en ouderlingen hebben nog maar een klein beginsel der nieuwe gehoorzaamheid. Zoo licht komt er vreemd vuur op het altaar, bijzonder als een kerkeraad met lastige leden te doen heeft. Zulke lastige rustverstoorders, die men helaas zoo vaak in de gemeenten aantreft, kunnen het een Kerkeraad zoo moeilijk maken. Is het wonder, dat een leeraar of ouderling dan wel eens vleeschelijk te werk gaat en de begeerte uitspreekt zich maar zoo spoedig mogelijk van dat lid af te maken, ’t Gaat er dan niet om, zulk een lid tot verootmoediging en berouw te brengen, maar hem zoo spoedig het kan kwijt te raken. Dit is niet het beginsel der liefde, dat tot berouw zoekt te brengen, maar het afmaaksysteem, dat de broederliefde verloochent.
Het begin van Art. 71 D.K.O. dat tevens het beginsel der tucht is, en verklaart, dat de christelijke straf geestelijk is, mag wel zóó duidelijk in ons hart staan geschreven, alsof het met een ijzeren griffel in een rots gegraveerd is. Ook de gemeenteleden mogen dit karakter wel voor oogen houden. Maar veel te veel wordt de tucht beschouwd als een straf en niet als een geneesmiddel. Heeft een lid der gemeente een openbare zonde bedreven en wordt de toepassing der censure over dien zondaar niet aanstonds van den kansel bekend gemaakt, dan hoort men al spoedig zeggen of mompelen: „Wat is onze Kerkeraad laksch, dat lid moest reeds lang onder censure; waarom wordt hij niet als gecensureerde afgekondigd. ” Men vergeet, dat de Kerkeraad daartoe eerst mag komen, na langdurig vermaan en dat er heel wat liefde-atbeid aan dien zondaar ten koste moet gelegd worden, eer de tuchtzaak openbaar gemaakt mag worden. Dat zal ook blijken bij de behandeling der volgende artikelen der D.K.O.
Tenslotte zij opgemerkt, dat het karakter der tucht als zijnde geestelijk, niet ontslaat van de burgerlijke straf, welke de Overheid toepast. Zij bevrijdt niet, zegt Art. 71 van het burgerlijk gericht, evenmin als de burgerlijke straf de geestelijke tucht der Kerk onnoodig maakt. Kerk en staat hebben hier elk een eigen terrein. De Overheid veroordeelt en straft den zondaar, die misdaan heeft en daarnaast oefent de kerk haar geestelijke straf. In geval echter de Overheid nog geen veroordeelend vonnis over den zondaar heeft uitgesproken, doet de kerk voorzichtig, eerst het vonnis van den burgerlijken Rechter af te wachten eer zij tot censuur over gaat. Wel trede zij vermanend op en trachte zij den zondaar tot berouw te brengen.

d. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1931

De Wekker | 4 Pagina's

Art. 71 D. K. O. (4) Het karakter der tucht. (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1931

De Wekker | 4 Pagina's