Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Opmerkingen en gedachten van wijlen Docent F.P.L.C. van Lingen. (20)

Bekijk het origineel

Opmerkingen en gedachten van wijlen Docent F.P.L.C. van Lingen. (20)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij haar zijn ijdele woorden en deze, van de lippen der christenen gehoord, zouden schade berokkenen aan het koninkrijk des Heeren. Van geloovigen wordt door God en menschen iets anders verwacht. Zij zijn geroepen om de wereld geestelijk te hervormen en de broederen voor geestelijke vervuiling te bewaren. Ontrouw aan die roeping is, als het zout wordt gemist of dat het smakeloos wordt. Christus moet in alles ons voorbeeld zijn. Zijn woord was geest en leven. Hij sprak van het Koninkrijk der hemelen. Zijn woord was gelijk de Heere in Jer. 23:29 vraagt: „is Mijn woord niet alzoo als een vuur en als een hamer, die een steenrots te morsel slaat? “ maar ook als een balsem voor elke gewonde ziel. Zoo behoort dan ook elk dienaar van Christus met Paulus te zeggen (2 Kor. 10:4 èn 5): „de wapenen van onzen krijg zijn niet vleeschelijk, maar krachtig door God tot nederwerping der sterkten, dewijl wij de overleggingen terneder werpen en alle hoogte, welke zich verheft tegen de kennis van God en alle gedachten gevangen leiden tot de gehoorzaamheid van Christus”.
De Apostel heeft in Col. 4 twee eigenschappen bij elkander geplaatst. De eene moet de andere aanvullen: „in aangenaamheid en met zout besprengd”. De rede moet gekruid, moet doeltreffend, moet gewichtig zijn, maar zij moet voortkomen uit het hart dat liefheeft; zij moet aantrekken, niet afstooten. Het ware en krachtige mag niet aan het schoone worden ten offer gebracht. Als een Christen langdradige, smakelooze en geestelooze gesprekken houdt, ontstaat onwillekeurig de vraag: waar is dan de verlichtende en vernieuwende kracht des Heiligen Geestes?
Waar alleen het doel is om te behagen, om aangenaam te zijn, daar is de rede smakeloos en onnut, waar zij den toon der liefde mist en alleen de harde zijde der waarheid wordt getoond, stoot zij af.
Zeer juist zegt K. Braune: Hoe sterk en vast, hoe braaf en goed, hoe gerust en zeker zijn ze in hun hart en geweten, die nog buiten zijn, zoo staan zij toch buiten het Godsrijk, door alle geesten geslingerd, aan alle winden en stormen, aan eene van God gescheidene, ijdele, vergankelijke wereld ten prooi. Vroeger of later bevinden zij zich bedrogen, verleid en uitgeplunderd, nu door watergolven, dan door vuurvlammen heen en weer gejaagd. Zij staan dan zonder hulp, daar buiten de hulpe van God geen vrede, geen waarheid is te vinden. Nu kan men wild, ongeduldig, zonder teederheid van zulk een jarenlang leven spreken, onbekommerd of men ergert of verzoent, zonder verschooning en liefde, vergetende, dat men ook eenmaal een ander mensch was, in de zonde leefde, ja misschien veel erger was.
Gaat men op den tegenovergestelden weg te ver en onderscheidt men de geesten niet, gedraagt men zich zonder verstand en voorzichtigheid jegens andersdenkenden, omtrent evenals gelijkgezinden; doet men met hen mede, die vreemd zijn aan de waarheid, ja vijandig; is men vriendelijk en vertrouwelijk als ware er geen onderscheid tusschen degenen die binnen en hen die buiten zijn, dan is dat niet de wijsheid van de vrienden des Heeren. De waarheid is te verheven voor laffe zwakheid en verschooning, en de ergernis is nabij”.
In de bekende leerredenen van T.A. Clarisse, zegt deze: „Met welk een zout moet de rede besprengd zijn? Moet het een bijtend zout van stekende scherts of snerpende bitterheid zijn? Neen! Het moet het zout der wijsheid zijn. En wanneer is onze rede daarmede besprengd? Dan, als bij de aangenaamheid van woorden ook gewicht van zaken gepaard gaat, zoodat de inhoud van het gesprek steeds over iets nuttigs, belangrijks en stichtelijks loopt. Dan als onze taal zulk een mengeling van het aangename en deftige heeft, dat alle boerschheid, lompheid en onbeschaamdheid, aan den eenen kant en alle laagheid en lafheid aan den anderen kant geweerd wordt. In een woord, wanneer het zoete en aangename met het nuttige, zoowel in de zaken waarover, als in de bewoordingen, waarmede men zijne gesprekken inricht, zoo getemperd is, dat noch gemaaktheid, noch lafheid en laagheid in onze redenen op eenige wijze doorsteken."
Vooral mag des apostels woord wel door elken prediker worden bedacht en betracht. Ik herinner mij eens gehoord te hebben van een hoorder, die diep getroffen over de prediking van een leeraar, dien op zijn weg naar huis met meerderen volgde, maar zooveel aardigheden hoorde, dat hij al het gehoorde als ware het huichelarij geweest, wegwierp. Maar ook hoorde ik van een anderen leeraar, na wiens prediking een jeugdige plotseling stierf, waarvan hij zulk een indruk behield, dat hij nooit predikte of hij gevoelde daarbij: het is wellicht de laatste maal voor dezen of genen. Als dan daarbij de beteekenis van het behoud eener ziel recht levendig ons voorstaat, dan zal er geen plaats zijn voor ijdele woorden. IJdel zijn die aardigheden, welke soms den lachlust opwekken, vreemdsoortige uitdrukkingen om eigen vernuft te toonen, hoogdravende gezegden, of voorstellingen, gelijk aan een vuurwerk, dat een oogenblik bewondering vraagt, maar daarna de duisternis te grooter doet zijn, ja alles waarbij het niet te doen is om onderwijzen, te troosten, te bevestigen in het allerdierbaarst geloof.
De bede: „zet een wacht voor mijne lippen", mag wel die van allen zijn. Een woord is zoo spoedig ontglipt en kan van zoo uitgebreiden en langdurigen invloed zijn. Het zondige woord wordt zoo gaarne, zoo gemakkelijk door het zondige hart opgenomen en het vreet voort als de kanker, maar ook wederom een krachtig woord der liefde Gods kan soms jaren verborgen blijven, maar de gezegendste vruchten dragen. Het behaagt God juist door een enkel woord in het binnenste van den zondaar te grijpen. Het kan eene kracht uitoefenen, welke de eeuwigheid niet meer teniet kan doen.
In ijdele woorden ligt doodend vergif (Efeze 5:6; Kol. 2:8). Het leven naar de wereld, wordt ijdel genoemd (1 Petr. 1:18) zoo ook een godsdienst zonder de werken (Jac. 1:26). De Heere waarschuwt voor de ijdele, de niets beteekenende woorden in het gebed (Matth. 6:7), en zegt tot onze waarschuwing (Matth. 12:36), dat wij van alle ijdele woorden rekenschap zullen geven. Er is zooveel dat de Prediker ijdelheid der ijdelheden noemt.
Geve de Heere ons steeds te bedenken, dat als er nog geen woord op onze tong is, Hij het reeds weet (Ps.139:4) en zeggen wij dan met den Psalmist (39:2) ,,Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijne tong; ik zal mijnen mond met een breidel bewaren”; (Ps. 71:24) „ook zal mijne tong uwe gerechtigheid den ganschen dag uitspreken”.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 februari 1931

De Wekker | 4 Pagina's

Opmerkingen en gedachten van wijlen Docent F.P.L.C. van Lingen. (20)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 februari 1931

De Wekker | 4 Pagina's