Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Art. 71 D.K.O. (6) De voorwerpen der tucht. (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Art. 71 D.K.O. (6) De voorwerpen der tucht. (2)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De personen, waarover de tucht moet gaan, zijn dus allereerst de belijdende leden der kerk. Vervolgens de kinderen der kerk, die door den doop der gemeente zijn ingelijfd. Wij zullen eerst over de eerste groep spreken. Hierbij komen verschillende vragen ter sprake, n.l. of de belijdende leden der kerk alleen voorwerp van tucht kunnen zijn, zoolang zij tot de gemeente behooren, of ook wanneer zij zich van de kerk losmaken. In onzen tijd van verwarring op kerkelijk gebied, waarin men zoo gemakkelijk zijn lidmaatschap opzegt en zich aan de kerk onttrekt, oordeelen velen dat zulken, die hun lidmaatschap opzeggen, geen voorwerpen der tucht meer kunnen zijn, omdat zij zich van de gemeente losmaakten. Dit is een teeken des tijds. Men beschouwt helaas de kerk als een soort vereeniging, waarbij men zich vrijwillig aansluit en even zoo weer van losmaakt. De kerk is echter het lichaam van Christus en hiervan mag men zich niet losmaken. Men blijft als men in de kerk geboren is of zich bij haar gevoegd heeft, lid derzelve, zoolang men niet met het formuler van den ban afgesneden wordt. Immers, iemand die voor God en zijne gemeente beloofd heeft, zich te onderwerpen aan de christelijke tucht, heeft zich met eene heilige belofte aan haar verbonden en kan met eene goede conscientie zich nimmer meer van haar losmaken, zonder zijne belofte voor God en de gemeente afgelegd, trouweloos te verbreken. In onzen tijd van individualisme gevoelt men dat zoo weinig meer. In de kerk der zestiende tot de negentiende eeuw was dat anders. Voetius, Koelman en al de oude Geref. Godgeleerden, kenden maar één weg om buiten de kerk te komen, n.l. door den ban. Al onttrok men zich aan de Geref. kerk en ging men over tot de Roomsche kerk, zelfs dan rekenden de oude godgeleerden en ook de Geref. kerken, zulke personen als leden der kerk, die als voorwerpen der tucht moesten behandeld worden.
Een voorbeeld hiervan geeft de Synode van Dordrecht 1574. Op die Synode werd de vraag gedaan (zie vraag 22), hoe men moest handelen met degenen, die tot de Mennonieten gevallen waren, d.w.z. die zich aangesloten hadden bij die secte. Nu antwoordde de Synode niet, dat zij door die aansluiting niet langer als leden der kerk werden beschouwd, maar „dat men tot de afsnijding der selven bij trappen, in den Embdischen Synode voorgesteld, voortvaren zou. “ Zulke menschen werden dus nog als leden der kerk beschouwd en als voorwerpen der tucht behandeld. In de acta der particuliere Synode te Schoonhoven, gehouden 14 September 1579, kwam de vraag uit Gorkum „of iemand, die zich door valsche leer heeft afgescheiden van de kerk en die zegt, als hij daarover vermaand wordt: „Ik begeer met u niet meer te doen te hebben,"  openlijk moet afgesneden worden, of dat het voldoende is. dat men aan de gemeente kennis geeft, dat die persoon zich van de gemeente onttrokken heeft." De Synode antwoordde hierop, dat bekendmaking van zijne afscheiding niet genoeg is, maar dat hij openlijk moet geëxcommuniceerd worden.
Bekend is het geval met prof. Bertius te Leiden. Deze was remonstrant en werd in 1619 door de Pov. Synode van Zuid- Holland veroordeeld. De Synode verklaarde, dat de kerkeraad te Leiden hem moest afhouden van het Heilig Avondmaal. Als hoogleeraar te Leiden ontslagen, vestigde hij zich in Parijs. Om aldaar professor aan de Sorbonne te kunnen worden, ging hij 25 Juni 1620 tot de Roomsche kerk over en zwoer hij voor den kardinaal van Retz te Parijs het protestantisme af. In onzen tijd zou men gezegd hebben: die man is Roomsch geworden en dus geen voorwerp meer voor tucht, maar zoo dachten onze Gereformeerde Vaderen er niet over. Zij schrapten den naam van zoo’n persoon niet uit het lidmatenboek, maar vroegen: Wat is er nog te doen om zoo’n afgeweken lid te behouden? Op de part. Synode te Gouda, 4 Aug. 1620, werd gevraagd hoe verder met Bertius gehandeld moest worden. De Synode, alles in de vreeze des Heere overwogen hebbende, besloot Bertius nog drie maanden bedenktijd te geven en dat door de Synode naar Parijs zou worden geschreven, opdat hij door de Geref. kerk aldaar zou vermaand worden tot de Geref. kerk terug te keeren. De Parijsche Geref. predikant P. du Moulin vermaande hem, doch tevergeefs. Daarop werd hij, alhoewel meer dan negen maanden lid der Roomsche kerk, op Paschen 1921 te Leiden afgesneden met het formulier van den ban.

d. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1931

De Wekker | 4 Pagina's

Art. 71 D.K.O. (6) De voorwerpen der tucht. (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1931

De Wekker | 4 Pagina's