Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

God en de wereldschepping. (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

God en de wereldschepping. (1)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

God is alzoo niet te bewijzen. Dit is geen minus in onze christelijke leer en wereldbeschouwing. Veeleer omgekeerd. Het niet-bewijsbare Gods (bewijzen met klemmende macht), behoort tot de alles te bovengaande majesteitelijkheid Gods; het is Zijn superieure bestaanswijze; wie vraagt om een bewijs, betoont reeds, dat hij met God niet in rechte relatie staat; en wie z.g.n. door bewijsvoering tot de erkentenis Gods komt, werkelijk door bewijsvoering als laatsten grond, hij zou slechts betoonen, niet te weten waarover het gaat; hij zou een bewijs hebben over een godsbegrip, dat niet het godswezen dekte. Men zie over een en ander meer in mijn boek: God en Religie.
Niet God is alzoo voorwerp van bewijsvoering, veeleer omgekeerd: moeten wij bewezen en verklaard worden, als men van bewijzen en verklaren wil blijven gewagen.
De godsidee ligt als ’t ware in ons wezen ingeborduurd; in Hem leven wij en bewegen wij ons en zijn wij. Is God er, dan dragen wij daar (mits niet gevallen) den zuiveren weerschijn zoo evident van in ons om, dat bewijzen gelijk zou staan met het betoog dat de zee nat is.
Hoe zouden we voorts ook op de idee zelf van „God” kunnen komen? Deze idee is ons .eigen van huis uit, we dragen Gods stempel.
Alzoo is God veeleer het gewone, het „natuurlijke” te noemen en de wereld het „on-natuurlijke” (goed verstaan!), het buitengewone, het „andere”, het „vreemde” eigenlijk!
Veeleer zouden we dus, als we twijfelen willen, de wereld kunnen betwijfelen, of loochenen, niet dat God bestaat, maar dat ik er ben; want dàt is vreemd, ongewoon, bijzonder wonderlijk.
Nu dringt die wereld zich echter te zeer aan ons op, naar onze zintuiglijke waarneming, dan dat velen haar loochenen. Filosophisch echter (’t zij tusschen twee haakjes opgemerkt) wordt ze echter wel door verschillende denkers geloochend. Akosmisme heet dat „stelsel”, tegenover atheïsme.
Het Godsbestaan dringt zich, van huis uit beschouwd, nu aan ons op, ook te zeer, dan dat we Hem loochenen zouden. Maar dat is een waarneming, niet zintuiglijk; vandaar dat het atheïsme (nu we eenmaal gevallen zijn) veel meer voorkomt dan dit akosmisme. Het zou ons te vèr voeren, hier breeder en dieper op in te gaan.
Wel willen we het volgende aanvoeren:
Wie zegt de wereld te loochenen, erkent ze feitelijk toch wèl; anders zou hij het niet kunnen zeggen, dat ze er niet is. En wie zegt, dat God niet bestaat, die erkent zijn bestaan (logisch geredeneerd) toch eigenlijk en feitelijk wel. Ook hij zou dit anders evenzeer niet kunnen zeggen. Hij zou niet op de idee van zoo iets, van God, hebben kunnen komen. Hij moge bezwaar hebben tegen een of ander begrip, of voorstelling van God; maar de idee is er nu eenmaal.
Hoe zijn we daaraan gekomen?
Dit blijft goed doorgeredeneerd onverklaarbaar en onverstaanbaar, als God zelf er niet is. Hoogstens kan hier alleen in debat komen, hoe ik mij die idee in haar realiteit „voorstel”. Hoogstens kan gezegd, uw idee is absurd, n.l. uw idee, de idee die gij er op nahoudt, maar dat kan dan alleen, als er een idee is die „an sich” niet absurd is; en waarvan mijn idee dan een verkeerde afdruk zou zijn. Maar de idee „God” zelf is er nu eenmaal. En te zeggen het is absurd, dat er zulk een idee zelve an sich is, dat zegt niets. Dat is een loochening, maar verklaart niet, vanwaar die idee zelve dan is. Als er geen objectieve realiteit aan deze idee, in de ziel der menschheid aanwezig, beantwoordde; — dan zou die idee zelve niet in ons gevonden kunnen worden.
God is alzoo een absolute realiteit. De eenige, dien naam waard. God is God. Hij alleen is. Alle dingen bestaan te samen, als niet-absoluut, dóór Hem.
Of ik dit erken of loochen, doet aan het bestaan zelf van God natuurlijk niet af of toe.
Wel rijst nu met volle kracht voor ons denken de vraag: hoe komt die wereld buiten God er dan? waar ligt haar oorsprong en haar oorzaak? Haar oorzaak ligt in God; haar oorsprong, ja ook; maar niet op dezelfde wijze. Haar oorzaak ligt in Gods wil, haar oorsprong in Gods scheppende almacht. Maar dit is alles vrij onverklaarbaar, n.l. niet zoo te verklaren, dat wij het goed begrijpen, en doorzien; want dan moest de wereld noodwendig zijn, dan kwamen we op pantheïstische lijn, maar dan worden we van de andere zijde teruggeslagen, gelijk we vroeger gezien hebben.
Hoe dan, als het pantheïsme geen antwoord geeft; noch geven kan; ja een schrikkelijke verwarring en contradictie levert?
In Gods wezen en leven ligt eigenlijk niet de oorzaak, noch de oorsprong van de wereld. Want dan zou ze verklaarbaar zijn. Dan was zij met God één, en dat kan niet, hebben we gezien.
Wel zeggen we iets anders: In Gods wezen ligt niet de oorsprong als oorzaak, want dan was ze emanatie uit God, maar wel in Gods wil. De schepping is uit den wil Gods. Dat wil zeggen: ze had er ook niet kunnen zijn.
En hoe is dit dan weer?
Wel in Gods wezen ligt de mogelijkheid, de potentie voor de schepping.
Hoe nu uit de potentie de overgang is tot werkelijkheid?
Eerst gaan we iets over die potentie Gods zeggen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1931

De Wekker | 4 Pagina's

God en de wereldschepping. (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1931

De Wekker | 4 Pagina's