Onderstelde wedergeboorte.
Het is alleszins bekend, hoe ons Hoofdorgaan jaren aan jaren het vraagstuk der onderstelde wedergeboorte als grond voor den doop heeft besproken en bestreden. Hierom heeft het zijn aantrekkelijke zijde, om eens buiten onzen kring te hooren, wat dienaangaande gezegd en gedacht wordt.
In het Hervormd Weekblad „De Gereformeerde Kerk” verzorgt de bekende Ds. Lingbeek de vragenbus. Daarin schrijft hij, dat een student of candidaat hem vroeg, of inderdaad Dr. Kuyper wel geleerd had, dat de kinderen gedoopt werden op grond van hun onderstelde wedergeboorte.
Waar, in Dr. Kuypers werken vinden wij die leer? In „Voor een distel een myrth” of waar dan?
Het is wel vreemd, dat een candidaat in de theologie met zulk een vraag komt. Wat zoo alleszins bekend is, behoeft toch heusch geen vraag meer te wezen.
Hoe dit zij, het antwoord van Ds. Lingbeek is voor ons te merkwaardig dan dat wij het niet gaarne onder de aandacht onzer lezers zouden brengen.
Ds. Lingbeek schrijft „wij bezitten het boek „Voor een distel een myrth” niet en zijn thans ook niet in de gelegenheid om het te raadplegen. Wel herinneren wij ons, dat Ds. v. Lingen, in leven rector van het Christelijk gymnasium te Zetten, over dit boek zoo vol van verontwaardiging was, dat hij er niet van kon zwijgen, maar zelfs in de klasse van zijn school stukken er uit voorlas aan zijne leerlingen. En van dien tijd dateert, dat een deel der oude Christelijke Gereformeerden, die zich reeds met de doleerenden hadden vereenigd, zich onder leiding van Ds. van Lingen weer van de Gereformeerde Kerken hebben afgescheiden en de oude Christelijke Gereformeerde Kerk weer hebben opgericht.”
Het doet mij goed deze woorden over mijn hooggeachten Leermeester van Lingen te lezen. Niet hierom, alsof ik alles, wat door Doc. van Lingen gezegd en geschreven zou zijn, voor mijne rekening wil nemen.
Dat zou in lijnrechte tegenspraak zijn met wat hij ons altijd als studenten voorhield. Nooit zal ik vergeten, dat niemand minder dan van Lingen zelf, ons telkens het woord van zijn geliefden Horatius voorhield, dat geen goed student het „jurare in verba magistri” het zweren bij de woorden van den meester, als het summum bonum, als het hoogste goed, mag stellen.
Maar wat hier door Ds. Lingbeek van onzen van Lingen gezegd wordt, is hierom zoo treffend, omdat het zoo duidelijk aantoont, hoe onjuist het beweren van sommigen is, dat de Christelijke Gereformeerde kerk die leer van de veronderstelde wedergeboorte heeft aangegrepen, toen men meende dat „het accent wat moest verlegd” worden.
Natuurlijk wisten wij wel beter en weet elke Christelijke Gereformeerde belijder, hoe èn vóór en onmiddellijk ná 92 tegen deze leer als een dwaalleer is gewaarschuwd. Maar het kan ons toch tot blijdschap stemmen, dat wij van zoo ongedachte zijde nog een bewijs te meer mochten boeken, hoe van Lingen reeds te Zetten tegen deze ongereformeerde leer positie koos.
Een kleine rectificatie van hetgeen hier Ds. Lingbeek niet over dogma, maar over kerkhistorie schrijft, moet hier nog even een plaats vinden.
Het is niet juist, dat wij ons als Christelijke Gereformeerde kerk van de Gereformeerde kerken hebben afgescheiden en dat daarna tot stichting van de Christelijke Gereformeerde kerk is overgegaan.
En in de ambten èn in de plaatselijke kerken (Teuge, Zierikzee, Noordeloos) is de continuïteit der Christelijke Gereformeerde kerk bewaard.
Op het convent, dat 20 Juli 1892 te Utrecht is gehouden, werd dan ook uitgesproken dat men was „wettige voortzetting van de aloude Gereformeerde kerk in deze landen onder den naam van de Christelijke Gereformeerde kerk in Nederland.
Wij lezen in de acta van dit Convent ook deze principieele woorden:
„De vergadering spreke hare afkeuring uit over de handelwijze der Christelijke Gereformeerde Synode te Amsterdam in Juni 1892 inzake de bezwaarschriften (Protesten) in haar midden neergelegd, aangezien deze niet weerlegd, maar slechts voor ongegrond verklaard en daarom eenvoudig ter zijde gelegd zijn.
Tevens wordt hierbij geconstateerd, dat de Synode hare macht misbruikende, den weg is ingeslagen van heerschappijvoering over het erfdeel des Heeren door de gemeenten los te maken van hare geschiedenis, uit te rukken uit haar organisch verband, en feitelijk af te glijden van de overeenkomstig Gods Woord en onze Gereformeerde belijdenis ons dierbare en heilige beginselen. Dwalingen, als in publieke geschriften zijn verbreid, onder de leuze „vereenigen op grond van de gereformeerde belijdenis” binnen te loodsen, recht te laten wedervaren aan allerlei dwalingen en daartegen ingebrachte bezwaren ongegrond te verklaren, is oorzaak, dat de vergadering zich niet bij het bedoelde Synodebesluit kan neerleggen.”
Zie, het is wel goed, dat voor ons opkomend geslacht deze uitspraken weer eens helder en klaar worden herhaald.
Men begrijpe goed, deze protesten gingen niet tegen de Gereformeerde kerken, want dan zou het juist zijn, dat wij ons van deze kerkengroep hadden afgescheiden. Neen, dit was een bezwaar in den boezem der Christelijke Gereformeerde Kerk zelf en van deze Kerk hebben wij ons nimmer afgescheiden. Gelijk de Cock in 34 bij de kerk bleef, zoo zijn wij in 92 niet met de vereeniging mede gegaan om te blijven de Christelijke Gereformeerde Kerk. Vandaar, dat in die eerste tijden altijd sprake was van „blijven bij de Christelijke Gereformeerde kerk”, terwijl het thans moet luiden „terugkeeren tot de Christelijke Gereformeerde kerk”. En wij schamen ons immers onze afkomst niet?
A. (Apeldoorn) S.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1931
De Wekker | 4 Pagina's