Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Veluwsche brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Veluwsche brieven

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarde Broeder!
Wij zouden naar aanleiding der vorige week vermelde vraag, eens zien, hoe de gemeente in bijbelschen zin te beschouwen is. Om uw geheugen wat tegemoet te komen, wil ik de vraag eerst nog eens afschrijven. Zij luidde: Is het dan niet meer consequent, dat men, gelijk dit, naar ik meen, in vele Geref. Kerken geschiedt, de gemeente aanspreekt als geloovigen?
Voorop stel ik de opmerking, dat het noemen van „vele Geref. Kerken” hier niets ter zake doet. Wij zijn niet Christelijk Gereformeerd, omdat wij niet Gereformeerd zijn, m.a.w. wij behoeven niet alles persé af te keuren, wat in de Geref. Kerken gevonden wordt.
Wat ons scheidt, kent gij. Naast de meer kerkrechterlijke verschillen, het verschil in beschouwing van den doop. Zoo ge weet, is er in de Geref. Kerken plaats voor de theorie, dat de doop bediend wordt op grond van veronderstelde wedergeboorte, waarbij dus de gedoopte voor vernieuwd schepsel gehouden moet worden, vernieuwd van hart en van geest, een levende dus uit en door den Heiligen Geest. Dikwijls wordt van Gereformeerde zijde, met het onnoozelste gezicht der wereld, gevraagd: Maar wie leert dat nu? Die vraag bedriegt, want het kan elken Gereformeerde bekend zijn, dat de uitspraak der synode van de Gereformeerde Kerken op dit punt ruimte heeft gelaten voor deze theorie. Dat deze theorie nog alles behalve dood is, maar nog springlevend, werd mij de laatste dagen weer eens zeer duidelijk. Voor vele Gereformeerden heeft zij een zeer sterk beheerschende beteekenis voor de practijk der huis-, school en catechisatie-opvoeding. En de Gereformeerde Kerken als zoodanig sanctioneeren zulks!!
Nu is het zeer wel mogelijk, dat voor, laat ik ook maar zeggen: vele Gereformeerden de beschouwing der gemeente als geloovigen ligt in het verlengde van de verkeerde doopsbeschouwing, zoodat men het „geloovigen” neemt in den zin van „waarlijk wedergeboren”, „kinderen Gods zijn in onderwerpelijken zin”. Volgens deze, op eene onderstelling rustende, theorie, kan dus ieder lidmaat der gemeente wel gerust zijn; sterft hij straks als nietgeëxcommuniceerd, niet-afgesneden, lidmaat der kerk, dan is hij zalig!? ‘t Klinkt wel wat roomsch, vindt ge niet?
Daarom heb ik ook gesproken van den goed schriftuurlijken zin.
Wat daarover uit het Oude Testament is bij te brengen, laten wij rusten; wij bepalen ons tot de gegevens, die het Nieuwe Testament ons biedt, gegevens die zeer duidelijk zijn.
In de Evangeliën vinden wij deze gegevens niet, wel in de Brieven. Dit behoeft niet te verwonderen, want de meeste brieven zijn aan gemeenten geschreven, en in een brief past een aanspraak.
Hoe spreekt Paulus — ook hierin gedreven door den Heiligen Geest — de gemeenten aan, die hij schrijft?
De gemeente te Rome met: geliefden Gods en geroepen heiligen.
De gemeente te Corinthe met: geheiligden in Christus Jezus, geroepen heiligen, gemeente Gods.
De gemeente te Efeze met: heiligen, en geloovigen in Christus Jezus.
De gemeente te Filippi met: de heiligen in Christus Jezus.
De gemeente te Colosse met: heilige en geloovige broederen in Christus.
De gemeente te Thessalonica met: de gemeente welke is in God den Vader en den Heere Jezus Christus.
De gemeente der Hebreën met: heilige broeders, die der hemelsche roeping deelachtig zijt.
De brieven van Jacobus, Petrus, Johannes en Judas worden algemeene brieven genoemd; wij kunnen er toch evenwel zeker van zijn, dat deze brieven voor gemeenten bestemd zijn geweest, en in de gemeenten zijn gelezen.
Ook in deze brieven vinden wij nu zulke aanspraken.
Jacobus schrijft aan zijn geliefde broeders.
Petrus aan de uitverkorenen naar de voorkennis Gods des Vaders: aan degenen, die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben.
Johannes richt zich tot zijne kinderkens.
Judas tot de geroepenen, die door God den Vader geheiligd zijn en door Jezus Christus geheiligd.
Ge zult mij toestemmen, dat dit alle zeer sterke uitdrukkingen zijn, uitdrukkingen, die wij in onzen tijd niet gebruiken. Waarom niet? Ja — waarom niet? Ik vermoed, dat menschenvrees daar niet onschuldig aan is. Verbeeldt U eens, dat een onzer predikanten zou opkomen met de aanspraak tot de gemeente „Geliefden Gods en geroepen heiligen!” Toch zou hij niet anders doen dan eene aanspraak ontleenen aan de Heilige Schrift. Dit echter in het voorbijgaan.
De vraag komt nu, op wat grond de apostelen de gemeenten aldus hebben aangesproken. Is dat dezelfde, die in het kamp der Neo-Gereformeerden geëerd wordt? Maar ik geloof, dat wij gerust kunnen vragen, of de stelling der Neo-Gereformeerden hun wel bekend was. En dan geloof ik, dat zulks niet het geval is geweest. De Schrift kent geen bouwen op eene veronderstelling. Zij noemt niet wedergeboren en bekeerd, dan wat daar ook de vruchten van vertoont!
De inhoud der brieven wijst onwedersprekelijk aan, dat de apostelen er verre van waren, om heel de gemeente, hoofd voor hoofd, belijder voor belijder, te houden voor wedergeboren en daarnaar ook te behandelen.
Spreken zij de gemeenten aan, gelijk wij gezien hebben, dan is dat niet op grond hiervan, dat de apostelen zich overtuigd houden van het geloovig zijn van alle leden, maar op grond van dezer met den mond belijden van Jezus Christus en met hunne zichtbare openbaring volgen van Hem. Niet dus, wat die leden zijn voor God, maar wat zij zijn voor de menschen, zoo vriend als vijand, is het, wat voor de apostelen richtsnoer is.
Daarom is er plaats in de brieven voor nog wat anders dan voor opwekkingen ter heiligmaking. De Neo-Gereformeerde, die de Wedergeboorte voor aanwezig houden moet, ook al blijkt zij niet, en dit doet, zoolang het tegendeel — terecht zet Prof. Wisse in zijn laatste boekje achter dit „tegendeel” de vraag: Wat is dat?? — niet blijkt, mag volgens zijn stelsel alleen aandringen op beleving van het leven; immers zijn alle leden der gemeenten de wedergeboorte deelachtig? Slechts corrigeerend kan en mag hij optreden.
De apostelen trekken echter niet maar een grenslijn tusschen de wereld en de gemeente, zij trekken ook eens grenslijn in en door de gemeente. Aldus zijn zij voor de gemeente niet slechts leven-predikers, maar predikers van leven en dood. En dan dit „dood” niet opgevat als een voorbijgegane zaak, doch als eene die aanwezig is.
Ge vraagt bewijs?
Lees dan eens met opmerkzaamheid, wat Paulus schrijft in Romeinen 2:1—5! Hij zegt daar — let er wel op, dat hij aan de gemeente te Rome schrijft en niet staat op het een of andere plein van die wereldstad, waar van alle soort bij elkander komt; het zijn belijders tot wie hij spreekt — hij zegt: Daarom zijt gij niet te verontschuldigen, o mensch! Wie gij zijt, die anderen oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want gij die anderen oordeelt, doet dezelfde dingen . . .. Naar uw hardigheid en onbekeerlijk hart vergadert gij uzelven toorn als een schat in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods.
Die „mensch”, welken de apostel aanspreekt, is door zijn breken met het heidendom en zijn belijden van den Heere Jezus Christus, lidmaat der gemeente te Rome. Volgens dit behoort hij tot de „geliefden Gods en geroepen heiligen"; voorwerpelijk is hij dus een Christen. Onderwerpelijk is hij het niet!
Nog een ander bewijs uit denzelfden brief, dat Paulus niet allen maar houdt voor levende ranken van den eenigen Wijnstok, al spreekt hij geheel de gemeente aan, gelijk hij doet. Sla het achtste hoofdstuk van dezen brief op, en let eens op het negende vers. Daar lezen wij: Doch gijlieden zijt niet in het vleesch, maar in den Geest. Stop, zou de een of ander geneigd zijn te zeggen, hier ziet ge, dat de Apostel wel degelijk allen houdt voor wedergeboren! Maar — de Apostel is nog niet uitgesproken. Hij gaat verder en schrijft: Zoo anders de Geest van God in u woont. Dit „zoo anders” verstaan wij tegenwoordig niet zoo goed meer als men het in de zeventiende eeuw deed. Nu moet de vertaling zijn: Indien namelijk. De Apostel laat er op volgen: Maar zoo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe, d.i. die is niet van Hem (Christus). Deze opmerking van Paulus bedoelt meer, dan alleen het feit vast te stellen, dat zonder den Geest ook is zonder Christus. Dat wisten de Romeinen nu wel! Neen, hij schrijft dit, opdat de dooden in de gemeente te Rome zouden ontdekt worden aan hun doodstaat en nog zouden bedenken, wat tot hunnen vrede kan dienen.
Deze bewijzen zouden gemakkelijk te vermeerderen zijn. Wij willen alleen nog wijzen op plaatsen als Fil. 3:18; Jacobus 4:4; 2 Petrus 2:1; Hebr. 6:4 v.v. Bedenk daarbij, dat deze woorden geschreven zijn aan de gemeente.
Er is dus wel een voorwerpelijk voor geloovig houden der leden der gemeente, zonder dat echter de apostel daarom nu nog beweert, dat wel hun „stand” correctie behoeft, doch het met hun „staat” in orde is.
In dezen schriftuurlijken zin heb ik geen bezwaar.
Met vr. br. gr. — mijn brief is al veel te lang geworden. —

L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1931

De Wekker | 4 Pagina's

Veluwsche brieven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1931

De Wekker | 4 Pagina's