Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zonden der lippen. (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zonden der lippen. (1)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer we dit opschrift lezen, dan zullen wij wel niet denken, dat er zonden kunnen zijn, die alleen zonden der lippen zijn, zonden dus, die vreemd zouden zijn aan het hart. De bedoeling van het opschrift is, dat alleen gesproken zal worden over zonden, bedreven met het woord, dat den lippen uitgaat. Ook deze zonden zijn uit het hart, waaruit alle ongerechtigheid opkomt en zich een weg zoekt om zich te openbaren. Dat kan door middel van hand en voet, door middel van gebaren; dat kan ook door bemiddeling der lippen. Er zijn ontzaglijk veel daden, die zondig genoemd moeten worden, er zijn nog veel meet woorden, die behooren tot hetgeen zondig is.
De heilige wet des Heeren heeft twee geboden, die gericht zijn tegen de zonde der lippen, n.l. het derde en het negende gebod.
Het derde gebod luidt: Gij zult den Naam des Heeren uws Gods niet ijdelijk gebruiken, want de Heere zal niet onschuldig houden, die Zijnen Naam ijdelijk gebruikt.
Het negende zegt ons: Gij zult geen valsch getuigenis spreken tegen uwen naaste.
Voorts waarschuwt ons de Heilige Schrift, dat geen vuile rede uit onzen mond mag gaan, en: dat ons woord te allen tijde met zout besprengd moet wezen.
Het ijdelijk gebruiken van Gods Naam wordt door ons vloeken genoemd. Onze Catechismus zegt op de vraag: Wat wil het derde gebod? Dat wij niet alleen met vloeken of met valschen eede, maar ook met onnoodig zweren, den Naam Gods niet lasteren noch misbruiken, noch ons met ons stilzwijgen en toezien zulken schrikkelijke zonden deelachtig maken, en in somma, dat wij den heiligen Naam Gods niet dan met vreeze en eerbieding gebruiken, opdat Hij van ons recht bekend, aangeroepen en in al onze woorden en werken geprezen worde.
Het woord vloeken heeft, behalve de beteekenis van ijdelijk gebruiken van Gods Naam, nog eene andere beteekenis, eene, die waarschijnlijk de oorspronkelijke is. Er komt dan bij het werkwoord een lijdend voorwerp, dat gevloekt wordt, en „vloeken” heeft dan de beteekenis van alle gemeenschap ontzeggen. Wanneer een vader, in den tijd, dat de tucht nog in eere was — tegenwoordig is men daarvoor te slap van geestelijke ruggegraat — zijn zoon vloekte, dan werd deze uit de gemeenschap der ouders verbannen, het ouderlijk huis stond niet meer voor hem open, het ouderlijk hart was iets, waarop hij niet meer te rekenen had; vader noch moeder mocht hij als zoodanig aanspreken; wederzijds zou er een niet kennen en erkennen en herkennen zijn. De scheiding, door den vloek gewerkt, zou een volkomene zijn. In dien zin hebben wij het woord „vloek” ook op te vatten, als wij zeggen, dat de mensch ligt onder den vloek, en dat Jezus Christus een vloek geworden is voor ons.
Zeker houdt de tegenwoordige beteekenis van „vloeken” verband met de vroeger geldende. Juist daarom is deze zonde zoo vreeselijk!
Nog komt dit uit in de allerzwaarste vloek, waarin de vloeker God als het ware om zijn verdoemenis bidt, en dit niet doet als een zekere eedsformule, maar in boosheid en onverschilligheid des harten. Gaf hij, die dezen vloek op de lippen neemt, zich rekenschap van hetgeen hij eigenlijk doet, hij zou zeker zich wel eens bedenken voor hij dit verschrikkelijke op de lippen nam. Gewoonlijk echter wordt gevloekt uit gewoonte en de hartstocht der drift drijft den mensch menigmaal op het pad der overtreding van het derde gebod.
Voorbeeld en opvoeding kweeken dikwijls deze kwade gewoonte. Toen eens een evangelist eene vrouw aansprak, wier kleine kind zoo vloekte, en de vraag deed, of het ook bidden kon, kreeg hij ten antwoord: Daarvoor is het kind nog te jong! Wat de vrucht van zulk een opvoeding zijn moet, is te verstaan. Zulk kind komt zeker door zijn opvoeding niet tot bidden, maar zal veeleer toenemen in het misbruiken van ’s Heeren Naam.
In de kringen van hen, die onder de waarheid mogen leven, zal zeker het vloeken tot de uitzonderingen behoren. Wij kunnen het ons tenminste niet denken, dat er onder ons volk gevonden worden, die aan dit euvel mank gaan, inzonderheid niet onder hen, die een ander leven hebben leeren kennen. Is niet de eerbied voor Gods Naam het eerste, dat bij hen openbaar komt?

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1931

De Wekker | 6 Pagina's

Zonden der lippen. (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1931

De Wekker | 6 Pagina's