Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Art. 74 D.K.O.  Aangifte bij den Kerkeraad. (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Art. 74 D.K.O. Aangifte bij den Kerkeraad. (1)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 74 der D.K.O. spreekt over het aangeven bij den Kerkeraad. In het vorig artikel heeft de Kerkorde gezegd, welke zonden niet bij den Kerkeraad mogen gebracht worden, n.l. wanneer de zondaar na broederlijke vermaning berouw heeft. Thans geeft Art. 74 twee gevallen aan, die tot aangifte bij den Kerkeraad kunnen leiden.
Art. 74 luidt:
„Zoo iemand, om eene heimelijke zonde van twee of drie personen in liefde vermaand zijnde, geen gehoor geeft, of anderszins eene openbare zonde bedreven heeft, zulks zal den Kerkeraad aangegeven worden.”
Deze bepaling werd reeds opgenomen in de Kerkorde van Embden van 1571, en is in alle volgende Kerkorden herhaald. De Kerkorde van 1506, opgesteld door de Synode van
’s-Gravenhage, voegde er echter twee woorden in, die van het hoogste belang zijn, n.l. in liefde. Die Synode wilde er bijzonder den nadruk op leggen, dat de vermaningen, die aan de aangifte bij den Kerkeraad vooraf moeten gaan, het karakter moeten hebben van liefdevolle vermaningen, met het doel den vermaande tot berouw te brengen. Hier wordt dikwijls overheen geloopen. Men meent dan als men voor den vorm iemand, die een heimelijke zonde bedreven heeft, tweemaal vermaand heeft, dat hij dan bij den Kerkeraad kan aangeklaagd worden. De beteekenis van de voorafgaande broederlijke vermaningen komt dan niet tot zijn recht. Ook hier wil de Kerkorde met de woorden ”in liefde vermaand zijnde”, weer aangeven, dat de tucht niet een bestraffend, maar genezend karakter heeft. Het is van zooveel beteekenis, hoe men zijn naaste vermaant.
Heeft men echter in liefde tweemaal den naaste vermaand en blijkt het, dat de zondaar niet de minste boetvaardigheid betoont, dan mag zijne zonde bij den Kerkeraad worden aangegeven. Immers door dit herhaaldelijk vermaan en vooral omdat men den tweeden keer één of twee getuigen heeft medegebracht, heeft de heimelijke zonde het karakter gekregen van eene openbare zonde, ’t Is dan ook reeds eenigszins bekend geworden en het heimelijk karakter is
te loor gegaan.
In het tweede geval, wanneer iemand eene openbare zonde heeft bedreven, mag deze terstond bij den Kerkeraad worden gebracht. Een voorafgaande vermaning door een gemeentelid is hier niet noodig. De zonde is openbaar en dus bij velen bekend en heeft daardoor openbare ergernis gegeven. In sommige gevallen is de zonde zóó bekend en zóó ergernis gevend, dat de Kerkeraad er reeds mede bekend is en zal deze terstond optreden om met den zondaar te gaan spreken, in andere gevallen kan het zijn, dat één of meer leden der gemeente zich gedrongen gevoelen, van de openbare zonde aan den Kerkeraad kennis te geven. Dat is gegrond op Matth. 18:17: „Zeg het der gemeente”. Wel wordt daar niet gezegd; zeg het den Kerkeraad, maar de gemeente, doch niet met de bedoeling de tuchtzaak door heel de gemeente te laten behandelen. Dat zou niet presbyteriaal, maar independentisch zijn. De Kerkeraad vertegenwoordigt de gemeente. Hij is het die de gemeente regeert. Ook het formulier ter bevestiging van ouderlingen en diakenen wijst hier op met de woorden: ”de raad der Kerk vertoont de geheele gemeente, waarop de Heere Christus ziet, wanneer Hij zegt: zegt het der gemeente; hetwelk geenszins verstaan kan worden van alle en een ieder lidmaat der gemeente in het bijzonder, maar zeer bekwamelijk van degenen, die de gemeente, waarvan zij verkoren zijn, regeeren.”
Ook ligt in de uitspraak: „zeg het der gemeente”, opgesloten, dat het tuchtrecht in beginsel bij de gemeente ligt en dat de geloovigen te saam geroepen zijn, de zonden in de gemeente tegen te staan en daarover tucht te oefenen. Christus had, toen Hij dat zeide, nog geen Kerkeraden over Zijne gemeente ingesteld, doch later gaf Hij in het ambt der ouderlingen, het orgaan, waardoor Hij de tucht uitoefent. Daarom sprak Paulus dan ook van ouderlingen, die wèl regeeren. Daarmede ziende op het regeerambt in de Kerk. Bij dit regeerambt of de Kerkeraad moet de aanklacht tegen den bedrijver eener openbare zonde worden ingebracht.

d. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1931

De Wekker | 6 Pagina's

Art. 74 D.K.O.  Aangifte bij den Kerkeraad. (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1931

De Wekker | 6 Pagina's