Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Art. 74 D.K.O.  Aangifte bij den Kerkeraad. (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Art. 74 D.K.O. Aangifte bij den Kerkeraad. (2)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het aangeven van een bedreven openbare zonde bij den kerkeraad kan op verschillende wijzen geschieden. Geldt het eene geheime zonde, die eerst door hardnekkigheid van den bedrijver, die zich aan de particuliere vermaningen niet stoorde, eene openbare zonde geworden is, dan ligt het op den weg van den broeder, die herhaaldelijk (eerst zonder en daarna met getuigen) tot verootmoediging en aflaten van de zonde aandrong, om bij den kerkeraad aangifte te doen.
Hij kan dit alleen doen of met de getuigen, die met hem den zondaar vermaand hebben. ‘t Laatste is het meest gewenscht, daar zij dan te samen kunnen mededeelen, hoe zij bij de particuliere vermaning zijn opgetreden en welke vergeefsche resultaten dit heeft opgeleverd.
Bij een openbare zonde zal de aangifte moeten geschieden door hem of hen, die niet alleen bij geruchten van de zonde hebben gehoord, maar ook in meerdere of mindere mate getuigenis van de waarheid van hun aanklacht kunnen afleggen. Ook kan het zijn, dat de zonde reeds vanwege hare natuur is openbaar geworden, zooals openbare dronkenschap, het in het publiek verspreiden van dwalingen, hetzij mondeling of door geschriften. De zondaar, die eene openbare zonde heeft bedreven, kan ook zelf naar den kerkeraad gaan om bekentenis van zijne zonde daar te belijden. Dit zal niet dikwijls gebeuren, doch het kan toch plaats vinden, wanneer de conscientie van den zondaar zóó spreekt, dat hij niet zwijgen kan of dat hij behoefte gevoelt om verzoening te vinden.
Soms wordt ook bij openbare zonden een aanklacht bij den kerkeraad ingebracht, door iemand, die zelf geen lid der gemeente is. Hier doet zich de vraag voor of de kerkeraad zulk eene aangifte mag of moet aanvaarden. Enkelen hebben gemeend dat een kerkeraad de aangifte door iemand buiten de gemeente, nooit moet aanvaarden. Men beriep zich dan op 1 Cor. 5:12 en 13: „Want wat heb ik ook die buiten zijn, te oordeelen? Oordeelt gijlieden niet, die binnen zijn? Maar die buiten zijn, oordeelt God. ” In dezen tekst wordt echter alleen gezegd, dat zij, die buiten de gemeente zijn, ook niet vallen onder de tucht der gemeente. Zij vallen onder het oordeel Gods. Dit wil echter niet zeggen, dat zulke personen, buiten de gemeente zijnde, geen beschuldiging mogen inbrengen tegen leden der kerk, die openbaar gezondigd hebben. Wel moet een kerkeraad hier voorzichtig zijn en zich overtuigen van de betrouwbaarheid der aangevers. Is zulk een niet-lid der gemeente een achtenswaardig mensch, iemand van onbesproken gedrag of zelfs iemand van christelijke belijdenis, al behoort hij niet tot de gemeente, dan mag een kerkeraad wel degelijk acht slaan op de aangifte. Wel moet de kerkeraad dan nauwkeurig van den aanklager vragen bewijzen te leveren, b.v. van den tijd, waarop de zonde is bedreven, van de plaats waar de zonde plaats vond en ten slotte een onderzoek instellen naar den aard van de zonde, zoodat de kerkeraad ten volle overtuigd wordt van de waarheid der aanklacht. Een ander geval is de aangifte bij den kerkeraad door een ongeteekend schrijven. Mag de kerkeraad op zoo’n anoniemen brief wel ingaan? Moet hier niet als algemeene regel gesteld: Op ongeteekende brieven wordt geen acht geslagen, zoodat al zulke aangiften naar de prullemand worden verwezen. Veeltijds zijn zulke aanklachten onbetrouwbaar, omdat geen nader onderzoek kan worden gedaan. Is echter in den ongeteekenden brief zoo duidelijk de waarheid van de zonde omschreven, door het noemen van de omstandigheden waaronder, de plaats waar, de tijd wanneer de zonde is geschied en daarbij nog bijzonderheden, die den kerkeraad de overtuiging geven, dat hij niet met laster of haat, maar met waarheidslievendheid te doen heeft, dan kan hij besluiten, naar de zonde, in de aanklacht omschreven, een nader onderzoek in te stellen. Op losse geruchten of praatjes in de gemeente ga een kerkeraad niet in, zoolang die geruchten geen betrouwbaren grond hebben.

d. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1931

De Wekker | 4 Pagina's

Art. 74 D.K.O.  Aangifte bij den Kerkeraad. (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1931

De Wekker | 4 Pagina's