Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

O. te Z. vraagt: „Heeft Christus in het doodenrijk gepredikt, en was die prediking levenwekkend?” (1 Petri 4:6 en 3:19).
Zal op het tweede lid der vraag een antwoord kunnen gegeven worden, dan moet allereerst vaststaan, dat ,.Christus in het doodenrijk gepredikt heeft”. Deze vraag houdt verband met het ,.nedergedaald ter helle” in de Apostolische Geloofsbelijdenis, waarover zeer uiteenloopende meeningen bestaan. Plaatsruimte verbiedt dit vraagstuk in zijn ontwikkeling na te gaan, alleen wil ik volstaan met te wijzen op de onderscheidene meeningen hieromtrent.
De Roomsche Kerk, hierin gevolgd door de Grieksche Kerk, leert, dat Jezus waarlijk ter helle is afgedaald, om de geloovigen des O. Testaments uit den ,,voorburcht der vaderen”, limbus patrum, te verlossen. Zij leefden in het vagevuur tot op de ure, waarin Jezus, nadat Hij gestorven was, tot hen afdaalde en met Zich opnam in het hemelsche Paradijs.
Ook de Luthersche kerk gelooft, dat Jezus lichamelijk naar de hel is gegaan, maar om aan Satan Zijn overwinning te toonen en Zijn heerschappij te vernietigen. Met de Roomsche en Grieksche Kerk laat zij de verhooging van Christus met Zijn ,,nederdaling ter helle” aanvangen.
Volgens de nieuwere voorstelling zou Jezus ter helle zijn gegaan om aan de verdoemden het evangelie te prediken.
Ter verklaring dezer voorstellingen verwees men naar 1 Petri 4:6: „Want daartoe is ook den dooden het evangelie verkondigd geworden, opdat zij wel geoordeeld zouden worden naar den mensch in het vleesch, maar leven zouden naar God in den geest.”
Een onbevangen onderzoek doet zien, dat Petrus het hier heeft over dooden, die toen hun het evangelie gepredikt werd, nog sterven moesten. Bij hun leven werd hun de boodschap der genade verkondigd. Hoewel dit hen niet gered heeft van den tijdelijken dood, ontvingen zij door de prediking des evangelies niettemin een leven naar God door den geest, waarop de apostel in vers 2 gewezen heeft.
Maar ook Petri I 3:19 moet ten bewijs strekken: ,,In Denwelken Hij ook, henengegaan zijnde, den geesten, die in de gevangenis zijn, gepredikt heeft, wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte, in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd. ,,Dit is dan de klassieke uitspraak, volgens welke Christus tusschen Zijn dood en opstanding naar de hel is afgedaald, om aldaar het evangelie te verkondigen. De vraag zou echter kunnen gedaan worden: „waarom dit alleen den tijdgenooten van Noach geldt?”
Een vergelijking met wat de apostel in het voorgaande vers (18) doet zien, dat Christus in den Geest (door Welken Hij is levend gemaakt), reeds in den tijd voor Zijn vleeschwording in de menschenwereld is werkzaam geweest. Onder de tijdgenooten. van Noach, die nu in de gevangenis zijn (de plaats der rampzaligheid), heeft Christus door Zijn Geest, lang voor de Zondvloed kwam, Zich geopenbaard. De lankmoedigheid Gods was de genadetijd voor die goddeIooze menschen. De toebereiding der ark was een waarschuwing voor het komend oordeel Gods, en daarin maande Christus door Zijn Geest de mensch tot bekeering. maar zij hebben niet gewild.
Het beroep op deze uitspraken der H. Schrift voor het gevoelen, als zou Christus na Zijn sterven in de hel zijn nedergedaald, moet volgens een gezonde exegese afgewezen worden.
Er zijn gereformeerde theologen, die het „nedergedaald ter helle” verstaan als het verblijf in den staat des doods, waarin dus lichaam en ziel van elkander gescheiden zijn, In dien zin spraken ook de Engelsche godgeleerden op de Nationale Synode van 1618—1619. Zij vereenigden zich geheel met den inhoud der H. Catechismus, maar alleen ten opzichte van Zondag 16, vraag en antwoord 44, behielden zij het recht de ,,nederdaling ter helle” op te vatten het verkeeren van Jezus in den staat des doods.

N.N. te O. In Numeri 30 wordt, evenals in Leviticus 27, gehandeld over vrijwillige geloften en onthoudingen, waarmede met name zich de vrouwen jegens den Heere verbonden. Alleen zij, die zelfstandig over zichzelve en over hare goederen beschikken konden, hadden tot deze verbintenissen het recht, b.v. weduwen, of die door scheiding van hare mannen verlaten waren. Voor zooverre de vrouwen, die zich met beloften aan den Heere verbonden hadden, nog onder de vaderlijke macht stonden, of door het huwelijk onder haren man.

N. N. te O. In Numeri 30 wordt gehandeld over de vrijwillige geloften en onthoudingen, waarmede de vrouw onder Israël zich jegens den Heere verbonden had. De vervulling dezer geloften maakte het echter noodzakelijk, dat de vrouw het volle zelfbeschikkingsrecht had. B.v. een weduwe, of een vrouw, die door scheiding van haar man verlaten was, had het recht om over zichzelven en over laar bezittingen te beschikken. Anders evenwel stond het met de vrouw, die als ongehuwd stond onder de macht van haar vader, of die door het huwelijk stond onder het gezag van haar man. In deze gevallen hing de verplichting of niet-verplichting harer geloften van de bewilliging of weigering van haren vader en echtgenoot af. In verband nu met deze levensverhoudingen geeft de Heere in dit hoofdstuk aan de Israëlietische vrouwen een voorschrift van handelen. Deze voorschriften behooren tot de schaduwachtige wetten, die met Christus opgehouden hebben en dus voor Zijn Gemeente geen wetgevende beteekenis hebben.

N. N. te O. De vrouw is geroepen van haar stemrecht gebruik te maken. Zij heeft ook hierin gehoorzaamheid te bewijzen aan de Overheid, die toch is dienaresse Gods. Tenzij, uit Gods Woord kan aangewezen worden, dat het kiesrecht der vrouwen zonde is. Zoolang dit niet kan bewezen worden, heeft de vrouw in deze haar roeping te vervullen, zal zij niet uit een revolutionair beginsel zich tegen de landswetten verzetten.

N. N. te O. In de Catechismus-verklaring van Ds. Elzenga over Zondag 36 wordt terecht het aanhalen van den naam van Satan, Duivel, drommel, enz. als in strijd met het derde gebod veroordeeld. Deze woorden mogen dan niet letterlijk vloeken zijn, men dient tegen het misbruik van dergelijke krachttermen te waken.

N. N. te O, Het zich laten inschrijven als lid der Gemeente, moet natuurlijk uit beginsel geschieden. Toch Iaat zich het geval denken, dat b.v,, een vrouw zich aansluit, omdat haar man lidmaat der Kerk is, Zij kan dit b.v. doen om daardoor de eenheid van ’t gezinsleven ook kerkelijk te handhaven, aangezien de geschiedenis leert, dat allerlei moeite door een verdeeld kerkelijk leven kan ontstaan, Ook dit kan als reden dienen, dat men zich tot de Kerk voegt. Niemand heeft het recht om in een dergelijk geval te zeggen, dat het maar beter was, dat hij of zij bleven bij de Kerk, waartoe zij behoorden, omdat beginsel-overtuiging hen niet tot dezen stap bracht, We onderschrijven de belijdenis toch, die eischt, dat een ieder geroepen is zich tot de ware Kerk te voegen?
H.  (Hilversum-C)                                                                     G.                                  

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1932

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1932

De Wekker | 4 Pagina's