Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus, weenende over Zijn stad

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus, weenende over Zijn stad

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En als Hij nabij kwam en de stad zag, weende Hij over haar, zeggende: Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uwen dag, hetgeen tot uwen vrede dient. Maar nu is het verborgen voor uwe oogen. Lucas 19:41,42
In zijn lijdensprofetie heeft Jesaja ons den Heiland voor oogen gesteld als een Man van smarten en verzocht in krank-heden.
Ais een Man van smarten - zoo is Hij gezien, toen Hij op Golgotha aan het vloekhout hing, beladen met de zonde der wereld.
Als een Man van smarten - zoo hebben de drie vertrouwelingen Hem zien kruipen als een worm in het stof van Gethsemané.
Maar als Man van smarten is Hij ook gezien, toen Hij op Palmzondag over de groene heuvels, omstuwd door een jubelende schare naar Jeruzalem trok. Onderwijl de schare Jezus met luide hosanna’s begroet, komt er een deputatie uit de farizeeën van Jeruzalem met het ernstig verzoek: „Meester, bestraf uwe discipelen!” Hun verbeten woede kan het niet aanhooren, dat Jezus zooveel hulde ontvangt, maar zij doen het voorkomen, alsof ze het voor Jezus’ veiligheid opnemen. Ze willen zeggen: „als de discipelen u, in de schaduw van den Romeïnschen burcht in onze stad, zoo luide als koning uitroepen, wordt de achterdocht van den vreemden overheerscher gaande en zou de Romein u wel eens als oproerling tegen zijn gezag kunnen beschouwen en dan zijn voor u en de uwen, ja voor ons allen de gevolgen niet te overzien.” Jezus onderkent hun geveinsdheid en ziet in der farizeeën waarschuwing een voorteeken van wat niet de Romein, maar de Jood te Jeruzalem Hem doen zal. En als Hij nabij de stad kwam en de stad zag, weende Hij over haar. Jezus heeft wel meer geweend tijdens zijn omwandeling op aarde. Als Hij bij Lazarus’ graf staat, weent Hij ook. Toen, bij dat graf van zijn vriend, waren het stille tranen, die de eene na den andere, langs de bleeke wangen lekten. Maar nu breekt Jezus in heftig snikken los, zooals de grondtaal ons zegt. Geweldig is Jezus’ smart. Zooals men weent bij het sterfbed van een dierbaar pand. Hen smart, waarbij het hart dreigt te breken van droefheid. Hij weende over haar! Over zijn eigen leed heeft Jezus niet geweend, naar wij weten. Hij is geslagen, bespot, gegeeseld, gekruisigd, maar geen tranen sprongen uit zijn oogen.
Als weenende vrouwen Hem naloopen naar Golgotha heen, wijst Hij haar tranenvloed zelfs af met het: „weent niet over Mij, maar over uzelve.” Maar over Jeruzalem heeft Hij geweend. Hij heeft niet geweend, toen Gallilea Hem verwierp. Hij heeft niet geweend, toen Chorazim Hem verwierp. Maar, toen Hij Jeruzalem zag, toen weende Hij. Waarom wel over Jeruzalem?
Jeruzalem is de koningsstad. Daar heeft Davids troon gestaan. Daar staat de Tempel, daar klopt het hart van het alleszins godsdienstige volk. En nu komt daar Davids Zoon en Heere, de wettige Koning en ware Tempel der Godsgemeenschap, doch Jeruzalem wil Hem niet, begeert Hem niet.
Hoe vaak heeft Hij hare kinderen willen bijeen vergaderen onder de schaduwen zijner vleugelen, gelijk een hen hare kiekens, maar ze weigerde tot Hem de toevlucht te nemen. Verworpen, verstooten, straks smadelijk ten kruisdood verwezen, dat ziet Jezus Jeruzalem met Hem doen. Nog is het verborgen voor hare oogen. Alles jubelt, alles zingt — één slechts weent, de Koning zelf.
Een jubelend volk en een weenende Koning!
Mijn lezer, wat dunk’t u, als Jezus ook thans tot het kerkelijk Jeruzalem komt, wat doet Hij dan? Ontwaart Jezus’ oog in dat Jeruzalem onzer dagen soms ook een breede schare, die misschien wel met de ware aanbidders en volgelingen meezingen: „hosanna, den zone Davids!”, maar wier hart toch nog even vijandig is als dat der farizeeën. Die wel luide hun lied aanheffen in kerk en huis, omdat ook de anderen het doen, omdat ’t nu eenmaal zoo behoort? Schijn, maar geen wezen? En dan weent Jezus.
Niet over vloekers, niet over spotters. Maar over belijders, doch die slechts mondchristenen zijn. Mijn lezer, zou ’t ook kunnen, dat Jezus ook over u weent? Dat Jezus’ weenen over u, u ook eens aan het weenen mocht brengen. Aan het weenen over uw vervreemding van God? Zie, dan komt er zeker een glimlach op zijn gelaat. En als uw weenend oog dan opblikt naar het aangezicht van den Heiland, krijgt ge hoop op ontferming en terwijl de tranen nog in uw oogen staan, zingt het reeds in uw hart: „Gods vriendelijk aangezicht heeft vroolijkheid en licht, voor alle oprechte harten!”
Trouwens, Jezus doei meer dan weenen. Hij bidt ook! Hij breidt nog zijn armen naar Jeruzalem uit als Hij zegt: „Och, of gij bekendet ook in dezen uwen dag, wat tot uw vrede is dienende. Jeruzalem, het Salem van weleer is de stad van vrede. Maar haar heerlijke naam is een bespotting. De vrede is niet in Jeruzalem, trots haar tempel en altaren. Wat tot vrede dient — het is niet het pijnlijk-stipt nakomen van allerlei men-schelijke inzetting, maar wat tot vrede dient — het is van Christus, het Lam Gods begeeren, dat zijn bloed de schuld bedekke, dat Zijn Geest het leven wékke. O, ja, dan gaat de valsche vrede er aan; dan is er geen vrede meer met de wereld en met de zonde en allerminst met uzelven.
Doch in dien heiligen onvrede daalt de heilige vrede van Christus neer, als Hij u door het geloof vrede met God schenkt.
Reeds vaak heeft Jezus op de vroegere feesten Jeruzalem op dien vrede gewezen. Nu is het de laatste maal — straks sterft Hij.
Nu is het de elfde ure — straks wordt Jeruzalem verwoest.
Maar ook nog in de elfde ure staat Jezus daar biddend: „och, of gij bekendet!” Ook terwijl gij dit leest staat Jezus aan de gesloten poort van het zondaarshart. Misschien is het ook voor u de laatste maal, evenals voor Jeruzalem. Is het dan ook voor uwe oogen verborgen? Wat is verborgen voor Jeruzalems oogen? Wat is misschien ook voor uw oogen verborgen? Dat Jezus tot Jeruzalem komt als vredekoning. Hoe komt het, dat dit voor Jeruzalems oogen verborgen is? Is het niet, omdat het blind is? Blind voor den vrede? Ja, maar ook blind voor den onvrede des harten? Jeruzalem waant den vrede te hebben. Wat zal het dan met den Vredevorst doen? Is het zoo ook nog bij u, mijn lezer? Gij komt niet met uw zonden tot Christus, omdat gij uw zonden niet ziet. Gij bidt niet „ziende te mogen worden”, omdat gij niet weet, niet gelooft, dat gij blind zijt. Het is verborgen voor uwe oogen. Zeker, de in waarheid onderwezen mensch kan dit alles z.g. verstandelijk toestemmen, maar het is geen realiteit voor het oog zijner ziel geworden. Wie is van die blindheid de schuld? Als het Jeruzalems schuld niet was, zou Jezus er niet zoo om geweend hebben. Jeruzalem heeft niet gewild, maar gij, hebt gij wel gewild? Dat uw schuldige blindheid u eens ter harte moge gaan. Dat gij toch niet langer van uw onwil uw onmacht kondet maken. Werkelijk, die dit verstaat, kent de bede: „Heere, dat ik toch ziende mag worden!” En die zoo smeeken, - zien! Juist hun levendig klagen is een bewijs, dat Jezus bezig is het bewindsel des aangezichts weg te nemen. Zij zien Jezus weenen, ook als Borg en Middelaar. Zij zien in Jezus’ tranen schuldbetalende tranen.
In sommige handschriften is dit stuk weggelaten. De afschrijvers vonden het blijkbaar niet passend voor den Heiland, te vermelden, dat Hij geweend heeft. Maar ik ben blij, dat ook zoo Zijn beeld ons aan den ingang van den lijdensweg wordt geteekend. In zijn priesterlijke ontferming is Hij immers de schoonste onder de menschenkinderen? Zoo weenend doet Hij immers verzoening en over ons niet kunnen weenen, waar wij weenen moesten en over ons weenen, waar wij niet weenen mochten. Zijn tranen reinigen ook onze tranen.
Ik weet wel, het gaat niet zonder tranen, maar zelfs de tranen opgeweld uit een verbroken hart, zijn dadelijk reeds ais ze in het oog komen, bezoedeld met het stof der zonde Jezus neemt door zijn borgtochtelijk weenen bij ons de bezoedeling er uit en stelt onze tranen (n.l. de ware tranen) aan den Vader voor als een bronwel uit den bewaterden hof des harten. Daarom vallen onze tranen (tenminste zulke tranen) niet naast, maar in Gods flessche. En als Jezus de stad zag, weende Hij over haar!
Neen, nu wordt het anders. Door zijn weenen, door zijn liefde — anders!
En als Jezus zijn stad zag, verblijdde Hij zich over haar!
Als de stad zich in heur- blindheid verblijdt, weent Jezus.
Als de stad, omdat zij ziet, weent, verblijdt zich Jezus!
Totdat…. ja, en de stad en Jezus zich verblijden!
Welnu, mijn lezer, moge in deze lijdensweken de weenende en lijdende Heiland aan uw zielsoogen voorbijgaan.
Dan is er koninklijke intocht bij een der burgers van Jeruzalem.Dat immers is de vervulling van de profetie: Zegt der dochter Sions: „Zie uw Koning komt tot u.”
                                                                                      SALOMONS

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1932

De Wekker | 4 Pagina's

Jezus, weenende over Zijn stad

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1932

De Wekker | 4 Pagina's