Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aan Petrus apart.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan Petrus apart.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

...... En Petrus.Marcus 16:7 (midden).

Op Paaschfeest komt er een boodschap aan Petrus apart. Zalig bericht!
Marcus heeft het ons medegedeeld. Alleen bij Marcus vinden we deze vermelding. Dit is hier van groote beteekenis. Immers Marcus heeft zijn Evangelie opgeteekend, goeddeels uit hetgeen Petrus hem mondeling heeft medegedeeld.
Petrus moet dus ten zeerste onder den indruk zijn geweest dezer gebeurtenis, dat op Paaschmorgen aan hem de boodschap apart is achtergelaten. Hij heeft dit als aangestreept; en nadrukkelijk aan Marcus vermeld, ’t Had Petrus’ ziel gestempeld. En geen wonder.
Zoo wordt ons dan met de nauwkeurigheid van het interessante gemeld, hoe de engelen Gods tot de vrouwen hebbeu gezegd, dat Jezus was opgestaan, er bij voegende: gaat henen, zegt het zijne discipelen, en Petrus. Zij hadden om zoo te zeggen een hemelschen brief van den opgestanen Koning af te geven, waarop stond: voor Petrus persoonlijk.
Zeg het zijnen discipelen en Petrus; en Petrus ja, maar als zij het nu zijnen discipelen moesten zeggen, dan was Petrus daar toch meteen bij inbegrepen? Of niet? Behoorde Petrus dan niet bij de discipelen? Waarom moet hij dan nog eens afzonderlijk worden genoemd?
Zie, dat was het nu juist. Petrus behoorde wel terdege bij den discipelen-kring. Wel zóó gewis en onuitschakelbaar dat hij.... nog eens apart wordt vernoemd. Dat er een onderstreept, aangewezen: „en” bij komt. Aan zijn discipelen moet het gezegd: „en” aan Petrus. Dit „en” wijst er op, met opzettelijke aanduiding, dat Petrus er niet buiten viel, hij behoorde zóó, zóó waarlijk, zóó onuitvalbaar bij de discipelen, dat hij er bij vernoemd wordt, ondanks. Ja ondanks alles.
Want men had kunnen meenen, dat hij er niet (meer) bij behoorde. Immers in zijn verloochening van den Heere Jezus had hij als ’t ware zichzelf geschrapt. De discipelen hadden kunnen denken: maar Petrus, behoort die er ook nog bij; zou de Heere het willen, dat aan hem die blijde tijding ook nog werd gebracht? En de satan, die hem had begeerd te ziften als de tarwe, heeft mogelijk wel in Petrus ziele ingeblazen: met u is ’t nu uit; ga maar Judas achter na, naar den strop.
En hij zelf? Maar nu komt de Heere hem afzonderlijk te vermelden. De Goede Herder heeft in Zijn lijden zijn schaap gezocht en aangezien, op Zijn Kruis hetzelve in de voorbiddende armen vastgehouden, en in Zijn opstanding hetzelve Zich niet geschaamd.
Maar Hij heeft al de Paaschgenade daarin gekroond, dat het was: en aan Petrus; aan hem ook, aan hem apart. In dit woord luiden al de Paaschklokken voor Petrus tegelijk.
Petrus’ naam staat in den regel niet het laatst, maar vooraan op de lijst der apostelen. Zie maar Mattheus 10:2; Marcus 3:14; Lucas 6:14. En dan heet hij daar telkens: Simon Petrus. Simon de oude naam, wie hij was van zichzelf. Petrus, de naam, die vermeldde, wat God er in gelegd had.
Nu was in hem uitgekomen, wat dat „oude” inhield; niet rots, maar de onvaste, de beweeglijke, de nettenspoeler. Maar nu dat nieuwe, dat Petrus, dat uit God, het is zóó vast in God geworteld, dat het in eeuwigheid er niet uit loskomt.
En nu is het in deze Paaschboodschap niet Petrus en de anderen, maar thans staat „Petrus” achteraan, maar dan toch niet vergeten.
Maar dan goed in ’t oog loopend: „èn” Petrus.
Hier beneden rees de vraag: is hij nu Petrus af? Maar daarboven, (de Engelen mogen het uitroepen) in het boek des Levens staat hij bekend als Petrus. — Dit blijft.
De opstanding van zijn Borg heeft het bezegeld. Ook voor den afgedoolden Simon geldt het: opgestaan om onze rechtvaardiging. En dies: zeg het aan de discipelen, èn aan Petrus.
Daar zijn zonden, die door het kind der wereld niet eens kunnen bedreven worden; maar helaas wel door het kind van God. Zoo de verloochening des Heeren door Petrus. Maar de droefheid daarover is dan ook bij die Petrussen dieper en smartelijker dan in de eerste ontdekking. Hij ging uit, weenende bitterlijk. Maar de opstandingskracht en zaligende beteekenis zal dan ook hier juist haar schoonste glanzen spreiden, haar vertroostendste boodschap uitjubelen. Namelijk dat voor zulke gevallenen in dien opgestanen Borg Gods genadetrouw onvergankelijk verzegeld ligt.
Zulke Petrussen, zij zullen op het hoogst kunnen vermelden, welk een liefde en trouw in hun Zaligmaker ligt.
Dit werd Paaschfeest voor al de discipelen, maar voor Petrus waarlijk niet het minst.
Ja, dit werd Paaschfeest (o aanbid het wonder mijne ziele!) voor den Heiland zelf.
Paaschfeest voor Christus daar, waar Hij de kracht Zijner opstanding met hemelsche bevoegdheid, mag, kan, wil, zal verheerlijken in zielen die in ’t stof liggen neergebogen, die in hun tranen staan te snikken, omdat zij met den dichter moeten klagen: „gelijk een schaap heb ik gedwaald in ’t rond,” enz. O, gij Simons die dit lezen mocht, is de vreugde van binnen geweken, omdat ge uw Heere hebt verloochend?
Weet het. Hij is met uw zware zondeschuld beladen niet in het graf gebleven. Dan was het verloren.
Neen, hoe zwaar wij ook zijn wetten schonden, en hoe loodzwaar deswege de schuld daarvan op zijn Borgziel woog; hoe ontzaglijk groot en zwaar, en schier onafwentelbaar ook deze steen voor zijn grafkamer zij; — de sterkte-kracht van zijn Borgrechterhand was grooter, Hij wentelde dien steen er door weg; Hij houdt er Gods volk door in stand.
Maar om dit te verstaan, te genieten, te beleven en te verheerlijken, moet ge er wel van overtuigd zijn, dat uw adres, persoonlijk op dezen Paaschbrief staat.
Niet voor de wereld is deze boodschap. Maar evenmin voor den rijken jongeling, die geen zonden heeft.
Ook niet voor hem, die slechts gescheurde kleederen en niet een gescheurd harte heeft. Dat is hij, die slechts uit de omstandigheden, uit consciëntie-wroeging, uit vrees voor straf en oordeelen weent.
Zelfs niet voor hen, die van verbondsmethodisme grond maken: wij zijn Abraham’s zaad.
Maar voor deze is het, die uit hun Godsgemis leerden treuren, voor wien de schuld werd, dat zij Gods beeld verloren hadden; dat zij uit zichzelf niets, en nooit anders meer kunnen voortbrengen dan bedorvene, walgelijke vruchten. Die, na ontvangene genade zelfs, almeer ontdekt worden aan de kwaal van hun hart. Die al hunne verlossingspogingeu als looze kalk leerden beschouwen; en als gebroken bakken leerden verachten. Die het bij tijden dan ook, diep verootmoedigd, en waar gemaakt, mogen uitroepen: Heere ik ben niet (meer) waardig uw zoon genaamd te worden; in de hel is mijn plaats naar recht, en toch ik zou u daar niet eeuwig kunnen vloeken, Dezen zijn het, die daarenboven zooveel in dien Borg leeren zien, dat zij getuigen moeten: Hij zou het kunnen. Hoewel ze er bijvoegen: o, zou het nog mógen? Die dan ook wel eens de handen uitbreiden, en in smeeking en geween hun verzuchtingen opzenden: o God, ik ben het wel niet waardig, maar ’t zou toch zoo zalig zijn, als ik uw deugden mocht helpen groot maken; zoudt ge dan daarom om uws naams wil, mij niet willen gedenken naar den rijkdom van dat Borgwerk, en naar de kracht dier heerlijke Opstandinge Christi.
Opdat ik nog eens met Paulus mocht kunnen vermelden: ik ben gestorven, maar Christus leeft in mij; opdat ik alzoo uw grooten naam mocht verheerlijken.
Zij, die van deze dingen niet vreemd zijn, o voor dezulken is deze Paaschboodschap.
Speciaal voor u, die door uw eigen verlatingen van den Heere, hoewel reeds begenadigd, thans in ’t duister dwaalt.
Zult ge dan die zalige tijding niet afwijzen? De Heere meent het zóó. Welaan, zeg dan ook thans: het is wel schier te groot, te veel, maar omdat de Paaschkoning er in wordt verheerlijkt, en Hij zelf het heeft gezegd, Heere doe dan zoo ook aan mij.
En wat moeten we bij zulke ontmoeting en ervaring dan niet met de Bruid uitroepen: „Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk, zulk een is mijn liefste, ja mijn vriend, o, dochters van Jeruzalem.”
O, Petrus, belijd Hem dan nu met verdubbelde liefde en geestelijke vurigheid.
Dan volgen de Pinkster-zonnevlammen op het opstandingsmorgenlicht. En .... Hij is die hulde waard!
Gij arm kind der wereld echter, dat van wien ook boodschappen (en van welk heil ook) hebt ontvangen, behalve van Jezus; o, is er van Hem geen boodschap aan uw adres op Paaschfeest? Maar zou het dan geen tijd worden, dat er van u eens een bericht in den hemel aankome, hetwelk dan luide: o, Heere, ik ken U nog niet, ik heb U ook nog niet noodig, ik reis naar de hel, met een onbekeerlijk hart; och Heere bekeer mij eer de opstandingsboodschap zal zwijgen; zwijgen voor eeuwig. Doe het mijn arme medereiziger naar de eeuwigheid. Stel het niet uit; geen dag, geen uur, geen seconde. Anders komt er eens voor u een boodschap van dezen zelfden opgestanen Jezus; en die zal luiden: Die niet gewild hebben, dat Ik Koning over lien zal zijn, brengt ze hier en slaat ze voor mijn voeten dood.
O, kies dan het leven, want waarom zoudt ge sterven, nu er zùlk een Jezus is.
                                                                                       WISSE

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1932

De Wekker | 4 Pagina's

Aan Petrus apart.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1932

De Wekker | 4 Pagina's