Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkelijk beginsel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkelijk beginsel

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. A. Kuyper Sr., schreef eens zeer treffend, reeds jaren geleden: „de Kerk is de basis onzer operatie”.
Alle ondermijning van het begrip „Kerk” in geloofsbeschouwing en in beleving, is dan ook een ondermijning tevens van onze groote algemeene christelijke taak als christendom.
In de genade zijn o.a. twee dingen, die elkaar op den voet volgen, met elkaar in het allernauwste verband staan, en in gezonde beleving niet van elkâar gescheiden zullen wezen. Het eerste is de waarachtige bekeering tot God. Dat is individueele beleving. En oogenblikkelijk daarop volgend vinden we: het kerkelijk leven; dat is de genade voor haar geestelijk sociale zijde. In Handel. 2 lezen we dan ook zoo treffend: „en de Heere deed dagelijks toe tot de gemeente die zalig werden”. Let er wèl op: werden, niet werd; in ’t meervoud dus; dit slaat derhalve op: „die zalig wordenden”, m.a.w. die zalig werden, de levende leden, sloten zich nu ook aan één; tot een kerkelijke beleving. Dat was geen kerkje spelen, maar uiting van den wederbarenden drang des Heiligen Geestes. Het was den Heiligen Geest (wiens bouwwerk in de Handelingen ons wordt beschreven) daar eigenlijk om te doen; daar moest de ware bekeering op uit loopen, dit was haar kroon. De vleeschwording des Woords, gekroond in de gemeentewording des Heiligen Geestes. Wel verre er vandaan, dat de Heilige Schrift dan ook voet zou geven aan die door en door ziekelijke gedachte „och deze of die is een kerksche mensch”; legt zij er juist vollen nadruk op, dat het ware genadeleven als vrucht van den Heiligen Geest zich kroont in de kerkelijke beleving, in bediening des woords, en der Heilige Sacramenten; in de instelling en functionneering der Ambten; in de institutaire beoefening van het Ambt aller geloovigen.
Dit zijn zaken die in onzen slappen beginselloozen en niet minder beginsel-lossen tijd nog wel eens goed naar voren mogen worden gebracht. Neen, het zijn waarlijk niet enkel de Bolsjewisten die hier deze wondere, heerlijke schepping van Gods Geest te na komen en ondermijnen. En dit is te ernstiger nademaal men er zoo'n vromen glimp aan geven kan. Als zou dan zoo’n „vrije”, zoo’n „algemeene”, zoo’n nu nog meer eerst recht „geestelijke”, verre zou staan boven zoo’n „kerkschen mensch”.
Ware er nu slechts één ongedeelde vorm van kerkelijke beleving, m.a.w. ware er slechts ook als instituut, ééne kerkformatie; ja, dan liep alles veel geredelijker om niet te zeggen meer vanzelf.
Thans staat dit anders.
We hebben nu eenmaal verschillende kerk formaties. De pluriformiteit der kerk vindt ook ik een leelijk woord. En ik voel eerlijk gezegd veel meer voor Ds. Schilder’s woord: de pluraliteit der kerk {dat hij onlangs gebezigd heeft).
We laten dit vraagstuk hier nu rusten, maar bepalen ons tot de huidige werkelijkheid en wat daar voor ieder principieel mensch uit voortvloeit.
Wie n.l. kerkelijk leven, met dat van zijn „eigen” kerk te beginnen, onverschillig acht, die moet Handelingen 2 c.a, durven op zijde zetten. En wie dat niet durft en niet wil, die dient zich rekenschap te geven van de consequenties. Immers we hebben de kerk waartoe we behooren òf te verlaten, òf haar te beschouwen als de rechte openbaring (kerkelijk) van het lichaam van Christus, maar dan dit te beleven, gelijk dit voor de Kerk des Heeren, als zoodanig naar den Woorde Gods’ wordt geëischt.
Wil dit dan zeggen, dat ik geen contact, samenwerking zelfs, met andere „kerken” wensch? Geenszins. Integendeel zelfs.
Wat ik onlangs schreef (het mag voor sommige krantenschrijvers blijkbaar nog wel eens herhaald worden) luidde dan ook niet: geen samenwerking; óók niet: we moeten geen nieuwe gemeenten meer stichten die tot ons kerkverband zouden behooren, of iets dergelijks. Neen ik schreef: laten we elkaar nu vooral toch niet noodeloos bestrijden; maar „niet noodeloos bestrijden”, dat wil toch waarlijk niet zeggen (ook màg het niet zeggen), dat ik nu maar feitelijk mijn eigen kerkelijk leven, waarvan ik nu eenmaal geloof, dat het recht en reden van bestaan heeft voor God, dat ik dit nu maar minder ernstig moet gaan nemen, dus dat ik feitelijk en eigenlijk mijn kerkelijke historie, belijdenis, levenspractijk, enz. nu maar op zijde moet werpen. Duizendmaal neen. Dat zou mij verlagen niet tot een welwillende samenwerker, maar tot een futloozen beginsellossen Jan Salie; nòg ernstiger: tot een miskenner van het werk Gods dat ik in mijn kerk geloof en belijd belichaamd te zien; en dies tot een verachter van mijn roeping voor God.
Meen ik werkelijk, dat mijn kerk zoo weinig recht en reden van bestaan heeft, dat ik niet al mijn ziel haar verpanden moet; verloochen haar dan, of liever: zeg dan hard op dat ge haar ontkent; en ga heen.
Dit zeg ik niet slechts tot mezelf, dat zeg ik ook tot alle andere groepen: evenzeer tot een Gereformeerde, als tot een Luthersche, als tot een Roomsche zelfs, Als (gesteld er ware zoo’n domme) b.v. een Gereformeerde op grond van het pleit voor samenwerking waar het kan, zou eischen van me, dat ik den uitbouw mijner kerk zou stopzetten, dan zou hij (het zij tot zijn eer gezegd) iets vragen, wat hij zelf voor z’n eigen groep kostelijk zou ...... laten. Gelijk ook.
Maar nu ook omgekeerd, als ik „geloof” in mijn kerk, dan dien ik (om ’s Heeren wil zelfs) de volle consequente onverminderde beleving daarvan aan te durven.
Ik moet aan mijn kerk niet behooren, of ik moet durven belijden: zij is des Heeren kerk; de meest zuivere openbaring die ik ken; en dies heb ik haar te beleven, consequent.
Ik ga verder. Dit is zelfs een levensvoorwaarde voor een gezonde en gezegende samenwerkingsmogelijkheid. Dan weet men, wáár men over en weer aan toe is; in wèlke punten we elkaar kunnen ontmoeten; hoe we elkaar hebben te waardeeren; dan brengen we doorgedachte gezonde bouwmaterialen bijeen; dan worden we voor fusie (doorvloeiing) bewaard, gelijk fusie altijd in ’t eind schadelijk werkt, want het kweekt karakterloosheid, futloosheid, beginselloosheid, geestloosheid.
Hoe zou men ook recht van samenwerking kunnen spreken als er geen subjecten voor samenwerking zijn. Samen, dat onderstelt toch „éénheden”.
Wie er „niet” is (al is ’t maar wegens zijn beginsellosheid) kan moeilijk een ander de hand geven.
Wie zijn eigen kerk ten deze prijs geeft, (zonder dat ze opgelost is, of vereenigd met een andere) geeft consequent doorgeredeneerd, het gansche begrip Kerkprijs. En dit ware „een” zonde tegen den Heiligen Geest.
Eerst wie goed voor zich zelf weet, wat hij is en wat hij wil, die kan gaan praten over saamwerking. Die kan en mag het schoone woord van Dr. Bavinck betrachten: „er is geen christendom boven, ook niet beneden, maar nochtans wèl in de geloofsverdeeldheid”.
Handhaven en beleven we niet principieel ons eigen kerkelijk standpunt, dan spelen we in den regel onze tegenpartij (ik zeg en bedoel dit in gansch vriendeIjjken zin) in de kaart. Dus bevorderen we niet (gelijk we droomden) een mooi groot ideaal van allen saam in de „Una Sancta”; neen, maar dan bevorderen we eenvoudig de belangen dergenen, wier standpunt we eigenlijk niet deelen. We dragen op anderer molen koren aan onder den schijn van zulke „breede”, „algemeene” menschen te zijn.
Onze tijd, onze nood eischt inderdaad, dat allen, die God vreezen elkander meer dan ooit zoeken, en minder dan ooit onaangenaam zijn, maar eischt niet, dat we beginselen zouden verachten. Wie dat meent, kent nòch den nood van zijn tijd, nòch de roekelooze handelswijze van zijn ten deze verdwaasde meening. Maar die moet zich ernstig gaan bezinnen op de groote vraag, op de geweldige taak, om uit en naar eigen beginsel, toch het contact met anderen te zoeken en te beoefenen. Dit eischt zwoegen, en zweet der ziel. Iets wat velen niet zoo begeerlijk achten, als gemakzuchtig en fusioneel het beginsel aan den kapstok hangen.
Zeker, als men mij vraagt: is het niet droevig als Gods kinderen verscheurd uiteen liggen; dan antwoord ik: het is zoo ontroerend ernstig en verschrikkelijk, dat ik...... tot geenen prijs over de breuk wil heenwerken, en de oorzaak dier verscheurdheid wensch te negeeren; en ik alzoo niet gaarne tot fusie (ineenvloeiïng) zou komen met verachting van mijn principe. Neen, wie waarlijk „de breuke” betreurt en beweent, die zoekt ook op, vanwaar die breuke is, en waar de aanleidende oorzaken liggen; en daarmede hebben we te komen saam tot elkaar en saam voor God, opdat we in belijdenis over de zondige oorzaken (dat is nog wat anders, dan het feit der gescheidenheid zelf!) in het onderzoek komen, en we dan, zoo het moet, in de schuld dáárover komen; en in Gods kracht trachten die weg te ruimen of op te lossen. Want eerst dàn, dan kan er sprake zijn van gezonde vereeniging en samenwerking. En indien anders, dus indien het daar niet kwame. ja dan is een gescheidenheid beter, dan een vereeniging die principes wegwerpt.
Laat ik het dan maar zòò zeggen: als Gods volk weer komen mocht, vernederd aan het hart van God, dan zullen ze dààr ook weer elkander terugvinden.
Er zij daartoe veel gebeds om de noodzakelijke, zij het ook verzondigde, maar toch op grond van Gods trouw- en zoutverbond in te roepen: doorwaaiïng van den Hof door God den Heiligen Geest.
                                                                                WISSE

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1932

De Wekker | 4 Pagina's

Kerkelijk beginsel

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1932

De Wekker | 4 Pagina's