Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pinksteren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pinksteren

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hand. 2:16 …… Ik zal uit-storten van mijnen Geest op alle vleesch
Joëls vervulde profetie.
Wanneer op den Pinksterdag de samengestroomde schare de door den Heiligen Geest bezielde discipelen van den Heere Jezus hoort spreken, komt zij zoodanig onder den indruk, dat zij twijfelmoedig vraagt: „wat mag toch dit zijn?”
Direct is de duivel bij de hand en geeft op hun vraag door middel van enkele spotters een antwoord: „zij zijn vol zoeten wijns!” Nauwelijks komt deze spottaal van de lippen der roekeloozen, of Petrus rijst op met de elven, en weerlegt op waardige wijze deze verdachtmaking. Tevens geeft hij een duidelijke verklaring van hetgeen in de zaal gezien en gehoord wordt.
Deze verklaring is gegrond op het Woord Gods van den ouden dag. Daartoe slaat Petrus de rollen der profetie op, en herinnert de schare aan het woord eens door Joël gesproken. Maar dit is het, zegt Petrus, wat Joël gesproken heeft. Petrus wil dus aantoonen, dat eeuwen terug in de historie de belofte verankerd ligt omtrent de uitstorting des Heiligen Geestes.
Het waren sombere dagen, toen het woord des Heeren geschiedde tot Joël, den zoon van Petuël. De oordeelen Gods drukten zwaar op Israël; de oogst was verwoest, de honger stond voor de deur. Wat de rups had overgelaten, werd nog door den sprinkhaan weggevreten, en wat de kever niet meer begeerde, was tenslotte voor den kruidworm gereserveerd. Zoo ver was het met Israël gekomen, dat er wegens gebrek aan voedsel geen spijsoffer of dankoffer voor den Heere was in zijn heiligen tempel. Maar, ziet, God, de Ontfermer liet zich verbidden. Hij doet zijn bezwijkend erfdeel vertroostend toeroepen: „Ziet, Ik zend ulieden koren en most en olie, dat gij verzadigd wordt. Gij kinderen Sions verheugt u en zijt blijde in den Heere. Want Hij zal u geven dien Leeraar der gerechtigheid en Hij zal den regen doen nederdalen, den vroegen regen en den spaden regen. En daarna zal het geschieden, dat Ik mijnen Geest zal uitstorten op alle vleesch.” Merkt ge, lezer, een belofte van dubbele verhooring, een geestelijke en tijdelijke weldaad beide. Koren en most tijdelijk, dien Leeraar der gerechtigheid en Gods Geest, geestelijk. Wanneer en hoe is voor Israël deze profetie verhoord? Haar inhoud omtrent tijdelijken zegen werd reeds vervuld in de dagen van Joël. Maar die Leeraar der gerechtigheid en die Geest, wanneer kwamen zij? Zij zijn niet gekomen in Joëls dagen, doch eeuwen daarna in de z.g. volheid des tijds. Toen immers is gekomen, de Leeraar der gerechtigheid Jezus Christus? En daarna, na zijn sterven en opstaan; na zijn opvaren ten hemel? Toen heeft die Leeraar zijn Geest uitgestort van den hemel, op den Pinksterdag. Hoort, wat er van dit heilsfeit door Joël en Petrus gezegd wordt. Joël spreekt van een uitgieten des Geestes, Petrus van een uitstorten des Geestes Twee uitdrukkingen, die nagenoeg hetzelfde beteekenen, en ons zeggen dat Gods zegen niet karig, niet druppelsgewijs neerdaalde.
De Geest daalde zoo rijkelijk neder. dat het was als het neerstorten van een overvloedigen regen. Vandaar bij de bijzondere gemeenschap met den Heere, ook die verschillende buitengewone gaven des Geestes. Het ging er mee als met een rivier, die gevoed wordt van de bergen. Bij haar oorsprong is het een bruischen en klateren en daverend neerstorten van golven op golven, langs de flanken der bergen. Volgt ge aan den oever die rivier mijlenver weg, dan ziet ge de onrustige golven allenskens bedaren, totdat het wordt een gelijdelijk voortstuwen, een vriendelijk kabbelen der wateren. Wij hebben dus thans geen Pinksterstortn te verwachten van hoogopslingerende golven, maar mogen wel bidden om het kabbelen der beekskens, die de stad Gods verblijden. Wij mogen smeeken om de wateren van Siloam, die zachtkens gaan. Maar, was er danzoo’n bijzondere uitstorting des Geestes, omdat de menschen toen wellicht beter waren dan nu? Deze vraag stellen is reeds haar beantwoorden. Joël en Petrus zeggen, dat God zijn geest uitgiet op alle vleesch. Sta eens even stil bij dat woord vleesch. Er staat niet: alle mensch, maar: alle vleesch.
Door dit woord vleesch wordt u de mensch geteekend, in zijn zwakheid, broosheid, nietigheid, ellendigheid. Maar door dit woord vleesch wordt u de mensch ook geteekend in zijn zonde en verdoemelijkheid bij God. Vleesch, zooals de apostel Paulus vooral doelt op het zondig, Gode vijandig beginsel van den gevallen mensen. Nu op dat broos en zondig, vuil, walgelijk, verdoemelijk vleesch heeft God uitgestort zijn Geest. Dit was dus niet, omdat er nog iets aantrekkelijks, iets behagelijks voor God in den mensch werd gevonden, want zooiets is er ten eenenmale niet, maar dit geschiedde, alleen uit vrije genade, uit zondaarsontferming. Ontdekt mensch, gij die langs wegen van zelfkennis bekend zijt geworden met dat ellendige vervloekte vleesch van u, grijp moed in al uw zielsverdriet daarover want Geest wil op vleesch uitgestort zijn, ook thans. Laat het zijn, dat er dan maar enkele druppels van dien regen des Geestes vallen op uw ziel, die enkele droppels bevatten toch ook een oceaan van zaligheid! Nog rijker wordt deze belofte, als we lezen, dat de Geest wordt uitgestort op alle vleesch.
Dat wil niet zeggen, dat die Geest op ieder mensch zal komen, hoofd voor hoofd. Toen het Pinkstertijd was, werden toch niet alle Israëlieten begiftigd met dien Geest. Denk aan de spotters in de zaal. Dit „alle vleesch” wil zeggen allerlei vleesch. Dat er nu geen Joodsch vleesch alleen, maar ook heidensch vleesch in de zaligheid zou deelen. Tevens ligt hierin de gedachte, dat de bedeeling des Geestes, binnen de grenzen van het koninkrijk Gods, aan alle stands- of ambtsbevoorrechting een einde maakt. Allen zouden, doordat de Geest op hen kwam, worden koningen en priesters en profeten des Allerhoogsten. Want, die Geest, die uitgestort wordt, is door Christus verworven als zoodanig, om de Zijnen te zalven tot deze drie ambten. De H. Geest neemt het uit Christus. Ook uit Christus als Profeet, Priester en Koning, opdat zij eveneens zouden worden profeten, priesters en koni#gen. Gij kent immers het antwoord, dat op de catechismusvraag volgt: waarom wordt ge een Christen genaamd? Doch genoeg.
Zalig de kerk, de mensch in wier midden, in wiens hart de Geest wordt uitgestort.                                               Wordt vervolgd.
                                                                     SALOMONS

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 mei 1932

De Wekker | 6 Pagina's

Pinksteren

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 mei 1932

De Wekker | 6 Pagina's