Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ten grave gedragen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ten grave gedragen

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan den vooravond van het schoone Pinksterfeest hebben trouwe vrienden het stoffelijk overschot van wijlen Professor F. LENGKEEK naar zijn laatste rustplaats gedragen. Het was een droeve taak, waartoe de kinderen en vrienden zich geroepen zagen, want het gold een vader en broeder, wiens verscheiden met veel tranen is beweend. Hoe groot de liefde en achting was, waarin men den ontslapene hield, vertelde die schare van honderden en honderden, die vanuit Apeldoorn en omgeving, maar ook uit alle oorden des lands waren opgekomen. Zaterdag is nu niet bepaald een uitgezochte dag, vooral niet voor predikanten, die zich voor de Pinksterprediking hadden voor te bereiden. Maar alle bezwaren waren het zwijgen opgelegd, alle moeiten overwonnen, nu het gold door zijn tegenwoordigheid den tol van liefde en achting jegens den geliefden ontslapene te betalen. De Kerk was, hoewel niet officieel, maar toch ongedwongen vertegenwoordigd door het groot aantal ambtsdragers, predikanten, ouderlingen en diakenen. En dan die groote massa, die den overleden dienaar des Heeren heeft liefgehad, vele jaren aaneen. Het was één groot, welsprekend, ontroerend getuigenis, dat werd gebracht, en dat onwillekeurig deed denken aan de begrafenis van Stefanus, die door zijn vrienden ter ruste werd gelegd, en die een groote rouw over hem maakten.
In het sterfhuis was de rouwdienst geleid door Prof. J.J. van der Schuit, die ’t verscheiden van den dierbaren ontslapene zette in het licht van het voorgelezen Schriftgedeelte, Joh. 11:11-28. Heerlijke gedachten werden aan dit Woord Gods ontleend, een rijke troostbron aangewezen in Hem, Die de Opstanding en het Leven is. Met groote teerheid werd de overleden vader herdacht, en in hartelijke bewoordingen zijn verweesde dochters aanbevolen in de hoede van Hem, Die alleen kan troosten. Na in gebed sterkte en troost te hebben gezocht, werden de schreden gericht op den moeilijken weg naar het graf.
Het leven is rijk aan schrijnende contrasten. De lente had haar feestkleed aangetrokken; alles jubelde van nieuw leven, overal rees het lied op van hoop en verwachting, en midden door die juichende natuur trok een sombere rouwstoet naar den akker des doods.
Voorafgegaan door een tiental Studenten, die het stoffelijk omhulsel van hun onvergetelijken leermeester grafwaarts droegen, volgden de rouwende kinderen met de familie; daarachter groepten zich Hoogleeraren, Curatoren, Studenten, en verdere genoodigden en daarachter vormde een lange rij van vrienden en belangstellenden de achterhoede. In plechtige stilte en diepen eerbied schreed de stoet naar de groeve, thans voor de tweede maal geopend, In 1923 werd de grafkuil voor wijlen Mevrouw Lengkeek gegraven, en werd het stof van haar man hier bijgezet. Onder ademlooze stilte zonk de kist neer in het donkere graf, waar het den dag der opstanding verbeidt.
Prof. J. J. van der Schuit nam hierna het woord om in treffende taal den geliefden doode voor het oog der herinnering op te roepen. Als waarnemend Rector schetste hij de bijzondere plaats, welke Prof. F. Lengkeek in het college van Hoogleeraren innam. Bijzonder bracht hij een woord van den ontslapene naar voren, dat deze gesproken had, toen hij stond aan het graf van zijn vrouw. „Ik ben wel geslagen”, had hij toen gezegd, „maar niet verslagen!” Thans lag hijzelf verbrijzeld neer in het graf, geslagen door den dood, maar verslagen was hij niet. Zijn ziel leeft bij God en beidt de ure der hereeniging met het lichaam, om God eeuwig te dienen. „Geslagen, maar niet verslagen!” dit woord kan ook de Kerk in deze droeve ure spreken. Veel, zeer veel ontviel, maar de Heere blijft, Hij regeert.
Vervolgens trad Prof. P.J.M. de Bruin naar voren, om als oudste vriend van den ontslapene een enkel woord ter zijner gedachtenis te spreken. Gedurende een veertigtal jaren had hij Br. Lengkeek gekend en vele jaren met hem in de kerk gearbeid. Sinds 1914 waren ze werkzaam in de opleiding tot den dienst des Woords. Met liefde en dank gewaagde spreker van het groot genot, dat hij immer vond in de trouwe vriendschap van den overledene. Gememoreerd werd het heengaan naar en van de Theologische School. Met hun drieën, De Bruin, Van der Heijden, Lengkeek gingen zij denzelfden weg, totdat ze op een punt van scheiden kwamen. En dan was de stereotype uitdrukking van Prof. Lengkeek; „hier scheiden onze wegen!” Het was een historisch plekje geworden. Jaren aaneen zijn ze met hun drieën opgetrokken in den dienst des Heeren, tot de ure aanbrak van scheiden; eerst nam Van der Heijden afscheid, heden Lengkeek, en alleen bleef spreker over. Bij het verbreken van dergelijke banden gevoelde hij zich eenige oogenblikken vereenzaamd. Maar tot roem van Gods genade is er een opblikken naar boven, een hopen op een zalig weerzien voor den troon Gods, om nimmer meer te scheiden. Met een „rust zacht, geliefde Broeder!” wierp Prof. De Bruin een laatste blik in het graf.
Ds. P.J. de Bruin vertolkte als president van het aanwezige Curatorium, de groote verdienste van Prof. Lengkeek, die een rijke gave Gods aan Kerk en School was. De saamwerking met den overledene was steeds een bron van genot. Hij toch was een leermeester voor de Studenten, maar niet minder voor de Curatoren, die hun winst deden met zijn doordachte en van groote wijsheid getuigende adviezen. Hij ging heen, maar hij laat een groote; ledige plaats achter, die hoofd en hart met vragen en bezwaren vervult. Dankbaar herdenkende wat de Heere in en door Prof. Lengkeek gegeven had, herinnerde spreker aan het verheerlijkte Hoofd der Gemeente, Die Dezelfde blijft.
Namens de Studenten sprak de Praetor, de Weled. Heer W. Meynhout, een woord, dat getuigde van de groote aanhankelijkheid, waarmede zij hun leermeester aanhingen. Voor de Studenten inzonderheid is het verlies groot. Herinnerd werd aan het onderwijs, dat als vrucht van diepe wijsheid werd gegeven, maar altijd op een wijze, die van hartelijke liefde voor zijn leerlingen getuigde. Hoe juist, hoe fijn, wist hij de dingen in het licht te stellen. Welk een invloed ging er van hem uit, waaraan niemand zich kon onttrekken. Reeds het vertoeven in zijn omgeving deelde een rijk genot mede. Een veredelende invloed ging er van hem uit. Hoevelen is hij meer dan een vriend, een vader geweest. In moeilijke omstandigheden namen zij hem in hun vertrouwen, hij was hun raadsman. Er lag zooveel warmte in als hij van hen als van „zijn jongens” sprak. Zonder iemand te ontzien, legde hij de vinger op fouten en gebreken, zijn vermaan was vaak vlijmscherp, maar toch in trouwe liefde. Hij ging heen en wij, Studenten, zullen het nu zonder Prof. Lengkeek moeten doen. Dat dit verlies maar meer binde aan Hem, Die gezegd heeft: „zonder Mij kunt gij niets doen!” Spreker wekte zijn vrienden op den overleden Professor te eeren door biddend zijn raad op te volgen, en straks in de bediening des Woords van niets anders te weten dan van Jezus Christus en Dien gekruist. Het was de laatste opdracht, dien hij voor de Studenten medegaf: „zeg hun, dat zij alleen Christus prediken!” Aldus vertolkte de Praetor de liefde en hoogachting, welke zonder uitzondering leeft in de harten van alle Studenten voor hun geliefden en onvergetelijken leermeester.
Ds. L.H. van der Meiden van ’s-Gravenhage, bracht een laatste groet namens de vereeniging van Christelijke Gereformeerde Predikanten, wier voorzitter de overledene was. De leiding, die hij aan de vereeniging gaf, getuigde van vaste beginselen, en van goede trouw. De Kerk kan het niet ten halve begrijpen, wat de dienaren des Woords in den Voorzitter hunner vereeniging hadden en thans moeten missen. Namens den Kerkeraad zijner Gemeente herdacht spreker het verblijf van Br. Lengkeek in haar midden. Vanaf de ure, waarin de Gemeente zich begaf op den weg der Scheiding, was hij met haar opgetrokken. De meest aangename herinneringen verbond haar aan den ontslapene, die ook als Student een plaats der eere in haar midden had ingenomen.
Ds. H. Driessen, van Amsterdam Oost, herdacht den arbeid van den overledene in de hoofdstad des lands, die hij van 1909-1914 gediend heeft. Het was in dien tijd nog ééne Gemeente op de Lauriergracht. De sporen van zijn arbeid zijn in dit deel van ’s Heeren wijngaard nog te zien. Amsterdam moest haar leeraar aan de Theologische School afstaan, maar het was een offer, waarvan de vrucht geheel de kerk ten goede kwam. Met een ernstig woord, in verband met dit sterven, besloot de spreker zijn toespraak.
Ds. T.A. Bakker, secretaris der Deputaten van de Buitenlandsche Zending bracht in herinnering de liefdevolle toewijding aan dit speciale werk van de Kerk des Heeren, die Br. Lengkeek gedurende vele jaren in woord en daad getoond heeft. Eerst was hij de voorzitter der Zendingscommissie, later adviseur in het college van Deputaten. De zending had de liefde van zijn hart. In dankbaar aandenken houden Deputaten den vruchtbaren arbeid, die de ontslapene voor het Koninkrijk Gods in de heidenwereld heeft verricht.
De voorzitter van den Bond van Chr. Geref. Jongelingsvereenigingen, Ds. H. Janssen, begon met de opmerking, dat het in dezen voortjachtenden tijd zeer goed voor den mensch is eens op een kerkhof te toeven. Dit roept tot zelfbezinning, tot het zich rekenschap geven van de verhouding, waarin hij tot den Heere staat. Het leven, dat voorbijging, kan tot in de allerkleinste bijzonderheden worden overzien, maar ten opzichte van wat nog voor ons ligt, hebben we geen flauw begrip. Den tijd uitkoopen, roept dood en graf ons toe. Spreker gedacht aan den ontslapen Broeder, die hij in 1898 voor de eerste maal ontmoette, maar toen reeds den indruk kreeg, dat uit dien jongeman iemand zou opgroeien, die een eigen plaats in het kerkelijk leven zou innemen. De geschiedenis heeft dezen indruk bevestigd. Br. Lengkeek was, in elk opzicht, een bijzonder mensch. Hij was een geboren paedagoog. Altijd onderwees hij, ook zonder dat hij ’t wist. Niet slechts achter den katheder en op den kansel, maar ook aan tafel, waaraan men met hem was aangezeten, Hij had een eigen wijze, waarop hij de dingen zag en besprak. Spreker releveerde in het kort het werk van den overledene in betrekking tot de jeugd der Kerk, tot wie hij zich altijd aangetrokken gevoelde. Zijn hart bleef jong, al klommen ook de jaren. Een groot verlies beteekent zijn heengaan, inzonderheid voor de Theol. School. Hij laat zijn stoel ledig, en nu zal er straks wel iemand op zijn stoel gaan zitten, maar hij zal geen Lengkeek zijn.
De Weled. Heer K. van der Kooi, hoofd der Kon. Wilhelmina M.U.L.O School, te Apeldoorn, betuigde mede namens het bestuur en het schoolpersoneel, de groote droefheid, welke in dezen kring heerscht, nu de Heere Prof, Lengkeek heeft weggenomen. In de vacature van wijlen Dr. J. Schouten, werd Prof, Lengkeek tot voorzitter van het Schoolbestuur gekozen. Deze functie was voor hem maar niet een eerebaantje, maar met groote interesse heeft hij de belangen van het onderwijs gediend, door ook in de School het onderwijs bij te wonen. Hij onderschrijft de opmerking, dat de ontslapene een geboren paedagoog was. Spreker wenschte van ganscher harte, dat de opengevallen plaats door een waardig opvolger mocht worden vervuld.
Namens het Gereformeerd Schoolverband te Utrecht, sprak de Weled. Heer J. van der Waals van Nijkerk, als secretaris, een warm woord van dank voor alles, wat Prof. Lengkeek voor het Gereformeerd Schoolverband deed. Gekozen in de plaats van Mr. H.A. Dambrink, gaf hij zijn volle aandacht aan de onderwïjszaak. Het was onder zijn invloed, dat het gereformeerde beginsel in het onderwijs nog scherper werd gestipuleerd. Het Gereformeerd Schoolverband heeft ook een groot verlies in het heengaan van Prof. Lengkeek geleden. Dankbaar blijft het bestuur den naam en den arbeid van den ontslapene gedenken.
Namens de familie sprak de Heer Molemaker, verloofde der oudste dochter, een woord van hartelijken dank voor de groote belangstelling, die aan den overledene betoond was.
Prof. J.J. van der Schuit herinnerde aan het lievelingslied van onzen Broeder en verzocht de aanwezigen dit met hem te zingen. Krachtig en diepgevoeld rees de psalm op:
Geloofd zij God met diepst ontzag,
Hij overlaadt ons dag aan dag
Met Zijne gunstbewijzen.
Die God is onze zaligheid,
Wie zou die hoogste Majesteit
Dan niet met eerbied prijzen?
Die God is ons een God van heil;
Hij schenkt uit goedheid, zonder peil,
Ons ’t eeuwig, zalig leven,
Hij kan, en wil, en zal in nood,
Zelfs bij het naad'ren van den dood,
Volkomen uitkomst geven.

De indrukwekkende plechtigheid werd hierop gesloten, waarbij Ds. J.W. Geels, oud-leeraar der Gemeente Apeldoorn, voorging in het aanroepen van den Naam des Heeren.
Onder zichtbaren indruk werd de rustplaats verlaten, waarin het stof van onzen geliefden en; onvergetelijken Broeder, nu met dat zijner Echtgenoote vereenigd, den morgen der opstanding beidt.
In het sterfhuis las Prof. P.J.M. de Bruin met ons II Corinthe 5, waarna hij in een roerend gebed de kinderen, die ook door de verschillende sprekers op het graf de vertroostingen des Heeren zich zagen toegewenscht, den Vader der weezen opdroeg. Zoo verlieten we het gastvrije huis, waarin zoo menig goed uur werd doorgebracht.
Het is ons zoo vreemd, we kunnen het ons niet eigen maken, dat onze geliefde Broeder niet meer bij ons is. Hij ging naar huis, en daarin werd zijn vurig verlangen vervuld, dat sinds den laatsten tijd hem met heimwee naar verlossing deed uitzien. Hij verlangde bij den Heere in te wonen. Welk een onschatbaar voorrecht, waarbij alles wat de wereld biedt in het niet verzinkt.

De kring der voortrekkers wordt van lieverlede kleiner. Achtereenvolgens werden dierbare panden uitgedragen. Eerst Docent van Lingen, toen Docent Wisse; daarna Docent van der Heijden, en nu Lengkeek. De dood maakt scheiding, ook in den kring van menschen. Het is te verstaan, dat Prof, De Bruin aan het geopende graf sprak van een gevoel van vereenzaming.
Prof. Lengkeek laat een groote plaats leeg en allerlei vragen rijzen in hart en hoofd. Maar overzien we de geschiedenis der Kerk, dan heeft de Heere altijd op verrassende wondervolle wijze in de behoeften voorzien. Bij alles wat wegvalt, blijft Hij de Onveranderlijke. Jozef zeide tot zijn broeders: „Ik sterf, maar de Heere zal met ulieden zijn!” In vee] hooger zin mag de Kerk zich vertroost en gesterkt weten door de beloften van Jezus, die leeft in eeuwigheid: „Ziet, Ik ben met ulieden alle de dagen tot aan de voleindiging der wereld. Hij blijft met Zijn Godheid, genade, majesteit, en Geest met en in Zijn Kerk.
Dit stemt tot rust temidden van het vergankelijke leven, waarin het geloof roemt:
Maar Gij hebt, o eeuwig Wezen,
Geen verandering te vreezen.
Gij, Die d’ eeuwen acht als uren,
Zult al d’ eeuwigheid verduren.

Br. Lengkeek ging een weinig vooruit. Die met hem een even dierbaar geloof hebben ontvangen, volgen. Nog een weinig tijds, en de strijd is gestreden, de loop is geëindigd, en de kroon wacht dengenen, die Jezus’ verschijning hebben liefgehad.
Hoe moet het onzen Broeder zalig te moede geweest zijn, toen hij inging in de vreugde zijns Heeren. Verlost van een lichaam des doods en der zonde, vereenigd met al de gekochten door het bloed des Lams, om volmaakt en zonder stoornis en zonder einde God te kennen, te genieten en te dienen.
○ Zaligheid, nooit af te meten,
○ Vreugd, die alle smart verbant.

Neen. we misgunnen onzen Broeder de zaligheid der volmaakte rust niet. Maar al is het dan met een hart vol tranen, we wenschen den Heere te danken voor Zijne groote en wonderlijke goedheid aan hem bewezen.
Maranatha!
Zoo roept ook dit sterven ons toe. Straks komt de ure voor ons. Ontroerende gedachte! Zal het ook ons wèl zijn? Een hoogst ernstige vraag, die door een ieder hetzij predikant of ouderling, of gewoon lid der Kerk, biddend onder het oog moet worden gezien. Alleen vrijmachtige genade, verheerlijkt in de wedergeboorte, zal deel geven aan het heil der zaligheid. De tijd is kort! Laat ons dan onze roeping en verkiezing vastmaken, kinderen des Heeren. Zoekt Hem, terwijl Hij te vinden is! zoo roept Zijn Woord ons toe, indien men Hem nog niet kent.
Zalig de dienstknechten, die als hun Heer komt, hen zal wakende vinden, de lendenen omgord, de kaarsen brandende en wachtende op hun Heere.
Het heengaan van onzen Broeder was slechts zaligheid, een komen tot hooger eer en heil. Het was gelijk P. Huet zong:
Alles wèl. En ’t arbeidsveld,
Waar Gods hand hem had gesteld,
Zag hij aan zijn oog ontzinken:
Maar een beter zag hij blinken:
En bij ’t heilrijk Godsbestel,
Sprak hij dankend: Alles wèl,

Alles wèl. Ja, waar het licht
Van des Heilands aangezicht
Vriendelijk in de ziel mag schijnen,
Mag de wereld vrij verdwijnen,
Mag men, bij het laatst vaarwel,
Troostrijk roepen: Alles wèl.

Door het somber doodendal,
Waar Gods staf haar steunen zal,
Gaat de ziel den hemel binnen.
Eeuw'ge vreugd gaat dààr beginnen,
Dat zij dan daarhenen snel,
Blijde zingend: Alles wèl.

Alles wèl. Geen lijden meer,
Eeuwig bij zijn God en Heer,
In der Eng'ien reine kooren,
Doet zijn stem zich juichend hooren,
Met het hemelsch citherspel:
Nu voor eeuwig: Alles wèl.

H.  (Hilversum-C)                                               G.                      

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 1932

De Wekker | 4 Pagina's

Ten grave gedragen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 1932

De Wekker | 4 Pagina's