Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Haten .

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Haten .

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij beloofden Luk, 14 : 26 nader in te denken .
De tekst luidt in zijn geheel: „Indien iemand tot Mij komt; en niet haat zijnen vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters ja, ook zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn.”
Er zijn er geweest, die hier gelezen hebben in plaats van „haten”, „minder liefhebben”, want, zoo redeneert men, de Heiland kan nooit’bedoeld hebben, dat ik mijn eigen vader of moeder of broeder of wie ook van mijn familie zou moeten haten. Immers dit is in strijd met wat de Heilige Schrift op een andere plaats zegt: „indien iemand zegt, ik heb God lief, en zijnen broeder haat, die is een leugenaar, want die zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, Dien hij niet gezien heeft”. (1 Joh. 4 : 20).
Nu mogen wij deze beide teksten uit het Lucas Evangelie en uit den brief van Johannes niet van gelijksoortigen inhoud aanmerken. Zeker, beide zijn ’Gods Woord, maar beide teksten hebben elk een eigen strekking.
Bij Johannes gaat het om geestelijke verhoudingen in den kring der geloovigen. Hij is de man, die geschreven heeft: wij weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben. Die zijnen broeder niet liefheeft, blijft in den dood (1 Joh. 3 : 14).
Maar bij Lukas gaat het om geestelijke verhoudingen in den kring van natuurlijke menschen. Vanzelf dringt de vraag zich bij ons op, of dan bij natuurlijke verhoudingen „haten” wel geoorloofd, neen sterker nog, eisch van Gods Woord is?
Men heeft gezegd; neen, dat kan de bedoeling van den Heiland nooit geweest zijn en om toen uit de moeilijkheid te komen, heeft men er den looper op gevonden om hier te spreken van „minder liefhebben”, Dan was men van dat scherpe woord „haten” af en men had het verzacht in den geest van Hem, Die zeide: „leert van Mij, dat ik zachtmoedig ben, en nederig van hart.”
Maar hoe goed ook bedoeld zou deze verklaring toch erg zinledig zijn.
Wanneer deze gedachte van het „minder liefhebben” werd toegepast bijv. op het daareven aangehaalde woord van Johannes dan zouden wij de volgende lezing krijgen: „indien iemand zegt, ik heb God lief, en zijnen broeder haat, d.i. minder lief heeft, is een leugenaar.”
Maar zulk een lezing zou heel de Schrift, heel het geestelijke leven niet alleen omkeeren, maar tot in zijn hartader aantasten. Wij moeten juist de broeders minder liefhebben, omdat wij God op het allermeest zouden kunnen liefhebben. Het „God liefhebben boven al” blijft de kern der religie.
„Minder liefhebben” dan God moeten wij onze vader en moeder en kinderen en al onze verwanten altijd. Het zou een nietszeggende uitdrukking van Christus geweest zijn; erger nog, het zou in tegenspraak met het hoogst gebod geweest zijn, wanneer de Heiland bedoeld had „haten” d.i. „minder liefhebben”.
Zulk een oppervlakkige schriftlezing kunnen wij nu wel laten voor hetgeen zij is.
Moeten wij dus werkelijk „haten ”?
En dan behoeven wij niet lang op een antwoord te wachten en wij zeggen het den belijder der oudheid na: „zoude ik niet haten, die U haten, ik haat ze met volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij” (Ps. 139 : 21, 22).
Nu dient men hier wel te onderscheiden. Hier is een geestelijke en natuurlijke factor in het oog te houden.
Natuurlijke liefde en een heilige haat zijn met elkander niet alleen bestaanbaar, maar zijn de schoonste uitstraling van het beeld Gods in den mensch.
God haat en heeft lief tegelijk.
Zoo staat het nu ook met den discipel van Christus. Hij heeft lief zijn vader, zijn moeder, zijn kind, hij wil er zijn leven voor wagen, als zij in levensgevaar zijn, hij haat niet, hij zegent, hij vergeeft, hij bidt voor hen. En toch hij haat wel, hij haat met een volkomen haat zijn vader, zijn moeder, zijn kind, op dezelfde manier als hij zijn eigen leven haat, Als dat leven, als die vader of wie ook van zijn teederste verwanten den discipel van Jezus in den weg treden om den Heere te volgen, te vreezen dan zal hij tot dezen prijs geen inschikkelijkheid mogen betoonen, dan zal hij ze haten.
Maar deze haat is van een gansch ander karakter dan de zondige haat. „Deze haat, zegt een bekend schriftverklaarder, is die van Jezus, die Petrus een satan heet, als deze Hem verzocht om zich ten koste van zijn heiligsten plicht genadig te zijn en …… voor hem sterft aan het kruis”.
Wanneer vader of moeder of wie ook ons hart van den Heere wil aftrekken, wanneer zulken een plaats willen innemen boven of naast den Heere, dan dienen wij de teederste banden te verscheuren en te haten met een haat, zooals Jezus zelf haat, met een haat, die uiting van heiligheid is, die niemand en niets spaart, zelfs ook het eigen leven niet.|
Welnu, ditzelfde „haten” hebben wij nu ook in den tekst, „Jakob heb ik liefgehad en Ezau heb ik gehaat”. Alleen nog met deze opmerking, dat wij in Rom. een vrije daad Gods hebben, die aan de feiten der historie voorafgaat.

Apeldoorn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 augustus 1932

De Wekker | 4 Pagina's

Haten .

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 augustus 1932

De Wekker | 4 Pagina's