Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Moeilijke dagen (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Moeilijke dagen (2)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij schreven, dat het moeilijke dagen waren voor Curatoren, maar dan ook niet minder voor hen, die aan het admissie-examen deelnemen.
Zulke jonge menschen zijn al sinds een geruimen tijd in een zekere conditie, zij verkeeren steeds in een bepaalde zielsspanning, hoofd en hart is vol van één gedachte en van één verwachting om Dienaar des Woords te mogen worden.
Zie, dat mag ik wel.
Het klinkt mij altijd wat onsympathiek in de ooren, als jonge menschen niet zonder een zeker pathos zeggen als zij voor het Curatorium zitten: „Ik wil geen dominee worden, maar ik moet dominee worden,” Dat schijnt nu wel heel wat, maar dat is inderdaad niets dan „humbug”.
Het eerste kenmerk van een goddelijke roeping zal altijd zijn, dat men dominee wil worden, omdat de aanhoudende levende begeerte waakt bij dag en bij nacht aan de poort des harten om dienaar van Christus te mogen zijn.
Het is toch opmerkelijk, dat de Apostel Paulus, sprekende over de vereischten tot het ambt, niet begint in 1 Tim. 3 met op te sommen waaraan de dienaar al beantwoorden moet.
Niet de uitwendige eigenschappen, maar de innerlijke drang gaat voorop, en de Apostel begint met te zeggen: „Zoo iemand tot een opzieners ambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk.” Dat is de inwendige roeping, die van de uitwendige wel moet onderscheiden worden.
Begrijp goed, dat het hier gaat over het ambt, want anders zou een lezer door deze woorden in de war kunnen gebracht worden alsof het hier gold wedergeboorte (inwendige roeping) en bekeering (uitwendige gesteldheid) of anders inwendige roeping (de verlichting en vernieuwing door den Heiligen Geest) en uitwendige roeping (de prediking des Woords, zooals deze tot den dooden zondaar komt),
Neen, het geldt hier het ambt, en dan hebben wij altijd twee zijden, de inwendige of subjectieve roeping, die ligt tusschen God en onze ziel of wij waarlijk door den Heere zelf geroepen zijn, en de uitwendige roeping als de kerk in de ure der bevestiging er voor aller oog het zegel op zet, waarom wij in het bevestigingsformulier lezen: „of gij gevoelt in uw hart dat gij wettiglijk van Gods gemeente en mitsdien van God zelf tot dezen heiligen dienst geroepen zijt?”
Natuurlijk zou hier nog heel wat te zeggen zijn over dat „wettiglijk” en over dat „Gods gemeente” en over dit „mitsdien”, maar het is ons hier alleen er om te doen om te verduidelijken wat wij hier in dit speciale geval onder uitwendige roeping hebben te verstaan-De inwendige roeping raakt dus de persoonlijke zielsverhouding tot den Heere en dan moet dit als eerste kenmerk gesteld, dat er een blijvend duurzaam verlangen is, een zuivere, oprechte standvastige lust en begeerte om naar het ambt van Dienaar des Woords te staan.
Brakel zegt in zijn Redelijke Godsdienst: „Tot de inwendige zending behoort niet een buitengewone inspraak Gods,
God doet dat nu niet, en zeer zelden, en men heeft daarop niet te wachten, daar zijn andere zaken, waardoor men van zijn inwendige roeping kan overtuigd worden.”
Zie, deze lust en begeerte moet ons opstaan en naar bed gaan wezen. Daar moet op aarde voor ons niets heerlijker zijn dan des Heeren dienaar genoemd te mogen worden.
Nu zij men hier zeer voorzichtig. Immers ieder, die nieuw leven kent en iets van de vlammende en verwarmende liefde Christi in zijn ziel kent, heeft een, neiging om den Christus te prediken. Zijn leven wordt een prediking, zijn woord wordt een prediking, heel zijn levensinhoud wordt al voller van de liefde van Christus.
Maar hieruit blijkt, dat al is een innerlijke drang, een sterke lust en begeerte tot het werk der bediening beslist noodig, dit op zich zelf nog niet voldoende kan zijn om Dienaar des Woords te worden.
Waar in onze Christelijke Gereformeerde Kerk niet is overvloed van Dienaren, gelijk dat in andere kerken wel wordt gevonden, waar de candidaten tot den Heiligen dienst verlangend uitzien en vreezen lang ledig aan de markt te staan, daar kan juist hier deze schaarschste in onze kerk dezen of genen in zijn ziel parten spelen.
Nu kan zoo licht de gedachte gewekt en gevoed worden, dat de Heere bij zoo groote schaarschte aan Dienaren des Woords hen toch wel gebruiken wil in Zijn wijngaard.|
En zie, dat kan nu gansch mis zijn.
Dat is natuurlijk niet aanstonds te zeggen.
Dat moet van achteren duidelijk worden. Als Curatoren iemand afwijzen, dan moeten wij daarin weten te erkennen, dat het ’s Heeren wil en zeker ’s Heeren tijd niet is. Nu kan het duidelijk worden dat men zich vergist heeft toen men meende, dat een sterke lust en begeerte bewijs was voor de roeping tot het ambt.
Het is al een heel slecht kenmerk, als iemand het niet eens is met de beslissing , van Curatoren.
Het zij verre van mij te meenen, dat dit college onfeilbaar is, alsof wij hier een soort van „ex cathetra” zouden hebben, maar evenmin mag worden vergeten, dat wij met een beslissing van Curatoren ernstig, zeer ernstig, rekening hebben te houden.
Wie dat niet doet, geeft het beste bewijs, dat zoo iemand geen Dominee moet worden.
Eenswillendheid met den Heere en erkenning van de ambten in Christus’ Kerk is een eerste eisch voor ieder, die den Heere in het ambt wil dienen.
Naast deze innerlijke drang zullen wij er op hebben te letten of de Heere ons met gaven heeft bedeeld, die tot het ambt vereischt worden?
Newton zegt in een brief aan een jeugdigen vriend: „Nevens de begeerte om te prediken moeten zich bij den aanstaanden Evangeliedienaar ter bekwamer tijd ook voldoende bewijzen toonen, dat hij de gave, kundigheden en begaafdheden tot spreken niet in ontmoedigende mate mist.”
Wie geen lust heeft tot studie, wie meent, dat hier overbodige ballast wordt meegevoerd, wie denkt, dat hij met een gemoedelijk woordje en een paar rake termen klaar is, blijve toch asjeblieft weg.
Al gaat wijsheid in den Dienaar boven wetenschap, maar er is geen wijsheid, die de wetenschap veracht of smaadt. Wijsheid, die van boven is, dorst naar wetenschap en wetenschap moet geadeld worden door wijsheid.
Dan krijgen wij w eten schappelijk-practische en practisch--wetenschappelijke dienaren, waaraan de Kerk des Heeren zoo groote behoefte heeft.
Mogen de komende dagen ons zulke jonge menschen geven, van wie het nu en straks al duidelijker wordt, dat zij van den Heere geroepen zijn tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus.
Dat ’s Heeren Geest Curatoren en adspiranten leide in de komende moeilijke dagen en wij ten slotte verblijd worden door ’s Heeren groote daden Zijn Naam tot eer, Zijn Kerk tot heil.

Apeldoorn

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 september 1932

De Wekker | 4 Pagina's

Moeilijke dagen (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 september 1932

De Wekker | 4 Pagina's