Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Vader der geloovigen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Vader der geloovigen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Si-chem, tot aan het eikenbosch More, en de Kanaänieten waren toentertijd in dat land.Zoo verscheen de Heere aan Abram en zeide, Uwen Zade zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar den Heere, die hem verschenen was.Gen. 12 : 6—7.

De pelgrimsweg.
Abram is doorgetogen.
Zie, daar trekt de pelgrim voort, zonder te vragen, zonder te dralen, zonder als Lots huisvrouw om te zien, zwijgend en gehoorzamend den Heere, Die hem laat voorttrekken, zonder dat Abram een bijzonder bewijs van ‘s Heeren gunst ontvangt.
Wij, die iets van ‘s Heeren gunst en liefde gesmaakt hebben, wij willen zoo gaarne voortdurend de troostrijke verzekering en verzegeling aan onze harten ervaren.
Wij wenschen telkens de gevoelige genade des Heeren te smaken. Wij willen, dat de Heiland als de meerdere dan Jozef telkens Zijn voorraad-schuren opent en aan onze ziel het manna zijner vertroosting biedt. Maar zoo gaat het niet op den weg.
Dat alles komt wel. Dat zoete van Gods goedertierenheden is er wel. De Zon van deze zalige vreugde zal wel gaan schijnen, de beker vol vertroostende genade ons wel aan de lippen gezet, maar dat is niet het eerste, en ook niet het blijvende op den pelgrimsweg.
Daarin vergissen zich tal van kinderen Gods.
Zij hebben soms veel meer het oog op den vervullenden, dan op den belovenden God, en dat is niet de goede orde.
Wij moeten in ons geestelijke leven eerst leeren staat maken, en eerst kinderlijk leeren vertrouwen op den belovenden God, en dan zult gij eens zien, hoe wij op ‘s Heeren tijd Hem ook zullen vinden en zalig zullen genieten als den vervullenden God,
Die het hart van Zijn kind niet laat versomberen.
Daarom is mij hier Abram zoo kerngezond in zijn geestelijk leven, wijl hij op den pelgrimsweg met al zijn moeilijkheden alleen op den belovenden God het oog heeft gericht.
Het ontga toch niet aan onze aandacht, hoe de Schrift er nadrukkelijk op wijst, dat Abram eerst in Kanaän bij het eikenbosch More, dat bij Sichem is, een troostrijke openbaring des Heeren ontvangt.
Al dien tijd van Ur der Chaldeën tot in het hartje van Kanaän heeft Abram gesteund op den staf des geloofs. Al komt ongeloof eens houwen, al komt klein geloof eens gluren, maar deze staf des geloofs valt niet uit Abrams hand.
Al mocht Abram op dien ganschen tocht zich niet in een bijzondere uitlating van ‘s Heeren gunst verheugen, toch gaat hij voort, vertrouwende alleen op den belovenden God, Die hem straks ook weder verrassen zal met zijn gunst.
Is dat geen rijke les voor het geestelijk leven?
Wanneer gij niet aanstonds drinkt uit de fonteinen van Gods goedertierenheden, wanneer de Heere zich voor U en voor mij een wijle verborgen houdt, wanneer niet dadelijk op ons roepen de hemel scheurt, dat zij dan geen reden om te zeggen en te klagen: alles te vergeefs, maar een reden te meer om te zeggen: zoo de Heere vertoeft, verbeid Hem, Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achter blijven, want onze God is geen land van uiterste duisternis voor de ziel, die Hem verwacht.
Het komt er slechts op aan of in onze ziel een Abrams-geloof wortelt, zulk een geloof, dat al ziet het niets dan wolken en nevelen, het „nochtans” des geloofs op het klavier des harten speelt, en den belovenden God met kinderlijk vertrouwen de hand reikt.
Niet aan dat geloof denken wij hier, dat een mensch ook buiten Christus bezitten kan, niet aan dat geloof, dat zegt, dat er een God is, en dat die God alle dingen bestuurt, en dat alle donkere wegen wel ten goede zullen worden geleid.
Niet dat geloof, dat zingt van een oord, waar eens alle tranen worden weggewischt, en waar het toch zoo mooi zal zijn.
Daar zijn duizenden, die nog zulk een geloof bezitten, maar die God, waarin zij zeggen te gelooven, woont zóó hoog en zóó ver, en van een innige ziels-onderhandeling met den Heere is bij dezulken geen sprake.
Daarom blijft hun eigen ziel reageeren en protesteeren tegen zulk een oppervlakkig geloof.
Wij bedoelen ook niet een blind, dor gereformeerd kerkgeloof, dat misschien zich den Christus wel toeëigent, maar wiens toeëigening geen vrucht is van een toeëigening des Heiligen Geestes ons toeëigende, hetgeen wij in Christus hebben; doopsformulier)geen vrucht van heenneiging, overbuiging en verbreking des harten onder den Heere, maar eenvoudig vrucht van een logisch bijbelsch gereformeerd denkproces.
Neen, wij bedoelen het geloof, dat als van Abram een klankbodem heeft om Gods stem te hooren, een geloof, dat op de knieën kan neerzinken, en God niet kan loslaten, dat uitbreekt en uitbreken moet, in hopen, bidden, wachten, schreien, zoeken, vragen in droefheid naar God om den Heere en Zijne sterkte.
Zulk een geloof, dat al biddend en worstelend God en Christus meer vertrouwt dan heel de wereld met al haar wetenschap, die al zoovelen heeft bedrogen en die meer dan ooit op waggelende pijlers staat.
Want op het laatst gaat het in de wereldworsteling tusschen deze twee polen: of God vertrouwen of den mensch.
Het zielbeweeg van ieder wordt naar één van deze beide polen heengetrokken.
En waar wij zien, als wij althans niet blind zijn, dat de mensch, de wetenschap, de tijdgeest, de stelsels, de idealen: geld, goed, eer, aanzien, nog nimmer de waarachtige rust in den strijd van ‘s menschen diepste zielbestaan hebben geschonken, waar wij integendeel zien, hoe de menschheid buiten God en zonder Christus wel een schaterlach heeft, maar nog geen vreugde kent, die zelfs op het sterfbed niet dooft, .... daar worstelen wij liever langs het pad des geloofs, dat daar kringt langs den berg van Gods trouw, naar de stille hoogte, waar Gods vriendelijk aangezicht onze ziel verrast, en waar de blijdschap in den Heere voor geen tienduizenden werelden zou worden ingeruild.
Hier is niet alleen de pelgrimsweg; hier is meer.
Hier is de pelgrimsblijdschap. Nog méér.
Hier is de pelgrimszin.
Dan is heel dit leven een doorgang, een opgang, een toegang tot God, de bron van vreugd, en hebben wij geestelijk verstand van het woord: laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, om geholpen te worden ter bekwamer tijd.
Neen, dan zwerven wij niet doelloos door de woestijn van dit leven, dan grijnst niet alom het raadsel ons aan en verschrikken wij niet aan den oever der eeuwigheid.
Veeleer leeft de pelgrimsleuze in het hart:
Hoe dichter ik nader
Bij het huis van mijn Vader.
Hoe sterker ik hijg,
Naar de eeuwige woning,
Naar de plaats van mijn kroning,
Naar het eind van mijn strijd.

Apeldoorn

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1932

De Wekker | 4 Pagina's

De Vader der geloovigen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1932

De Wekker | 4 Pagina's