Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

K. te F. vraagt:
Van den moordenaar aan het kruis lezen wij dat hij onmiddellijk na zijn sterven (heden) de zaligheid beërft, en in Openb. 6 : 9, 10 lezen wij dat de zielen onder het altaar bidden: Hoelang o heilige en waarachtige Heerscher oordeelt en wreekt gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen?
Deze uitroep werd zeker niet gedaan in een staat van zaligheid?
Is het dan nu zóó, vraagt K., dat een deel der menschen direct na het sterven zalig wordt en een ander deel niet? K. ziet een tegenstelling tusschen deze beide uitspraken der Schrift, die in werkelijkheid niet bestaat.
’t Gaat in deze schriftgedeelten niet over dezelfde zaak en daarom reeds kunnen ze geen tegenstelling vormen.
Wanneer Christus den stervenden moordenaar van het kruis, naar de erfenis der kroon verwijst, met het: „Heden zult gij met mij in het paradijs zijn”, dan gaat het hier wel over de zaligheid der gestorvenen.
Dit Schriftwoord blijft dan ook altijd het groote struikelblok voor allen, die van het volkomen zalig zijn der gestorvenen, onmiddellijk na den dood, niet weten willen.
Men zoekt dan wel daaraan te tornen, door aan het woord „paradijs” een andere dan de doorgaande beteekenis te geven, maar gezien de Schrift, van het paradijs der toekomst altijd als het oord der gelukzaligheid gewaagt, blijven wij in dit woord van Christus beluisteren, het voorspel der zaligheid, waarmede Hij de geprangde ziel van den moordenaar, vóór de poorten des doods, liefelijk verkwikt.
En nu Openb. 6 : 9, 10. Daar schijnt toch van een niet-gelukzalig zijn der afgestorvenen sprake te zijn. Immers zij worden daar geteekend als zulken, die roepen om wraak: „Hoe lang, o heilige en waarachtige Heerscher! oordeelt en wreekt gij ons bloed niet van degenen, die op de aarde waren?”
Hier schijnt dus, bij deze „zielen onder het altaar”, van een gebrek aan hunne zaligheid gesproken te worden.
Meer dan schijn is dit echter niet.
Wat is de strekking van dit visioen van het vijfde zegel?
Heeft het de bedoeling ons oog en hart te bekoren, door ons te ontsluiten en de heilgeheimen der heerlijkheid, den kinderen Gods toegezegd?
Neen!
Het laat ons juist een andere zijde van de In de voorgaande visioenen is aan leidingen Gods met zijn kerk zien.Johannes getoond, dat vier paarden uitgaan over de aarde.
Door het uitgaan dezer paarden (prediking der evangelie’s en gerichten) zoekt de Heere de menschheid te brengen aan zijn voeten. Wat zal daarvan de vrucht zijn, vooral in het einde der dagen?
Dat niet het Evangelie over de wereld, maar, uiterlijk gezien althans, de wereld over het Evangelie zal triumfeeren. In haar zichzelf uitleven zal de wereld in den eindtijd zelfs de vromen op aarde niet meer dulden. Zij zijn immers het wandelend geweten der zondigende wereld?
Gevolg van dien haat zal zijn, wat Johannes ziet in het vijfde zegel. Er zullen vele zielen onder het altaar komen, „zij worden gedood om het Woord Gods. en om de getuigenis, die zij hadden,” vs. 9.
Met het „altaar” is hier bedoeld het brandofferaltaar. Aan de voet van dat altaar werd in tabernakel en tempel het bloed uitgegoten der dieren, die op dat altaar verbrand werden.
Die uitstorting des bloeds (symbool des levens) wees dan op de algeheele toewijding van het offer. Vandaar deze verbinding der zielen met het altaar. Het wijst niet hun blijvende plaats in den hemel aan, maar het verband van hunnen dood met den dienst van God, het heilig karakter als het ware van hunne zelfovergave.
Zij zijn geacht als schapen ter slachting, wier bloed daarbij uitgestort is. In ’t Grieksch staat dan ook over: „gedood”, „geslacht”. Nu is bloed in de Schrift nooit „stom”. Het spreekt. Zoo ook deze uitgegoten zielen. Er gaat-van de plenging huns bloeds een sprake uit.
Zij riepen met — vanwege de menigte en kracht — gróóte stem, zeggende: Hoe lang, enz.
Zijn zij nu in hun sterven en gestorven zijn niet zalig, door deze heilige wraakroep, die er van hen in dat sterven uitgaat? Gewis! Vers 11 zegt het duidelijk: En aan een iegelijk werden lange witte kleederen gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een kleinen tijd rusten zouden, totdat ook hunne broeders zouden vervuld zijn, die gedood zouden worden, gelijk als zij.”
Zij ontvangen (het witte kleed is daarvan beeld) de volkomen in bezitstelling der gerechtigheid en heiligheid uit Christus. Zij gaan der feestzaal in.
Het lange kleed is in de bijbelsche beeldspraak het feestkleed.
De stem des vergoten bloeds zal verhoord worden, zij echter mogen een kleinen tijd — tot het eindoordeel — rusten. Dit rusten wil niet zeggen zich stil of rustig houden, dus: niet roepen; het wil zeggen, naar het oorspronkelijke: rust genieten, zich verkwikken.
Zij zijn dus zalig, al gaat er van de wijze van hun sterven een wraakroep uit.
Er is alzoo tusschen deze „zielen” en de moordenaar aan het kruis in hun zalig zijn geen tegenstelling.
Wilberforce verhaalt, dat hij op zekeren dag bij eene wandeling, een prachtig exemplaar van een goudadelaar voor zich zag opvliegen.
Hij bleef staan om diens snelle vlucht gade te slaan. Spoedig bemerkte hij echter aan zijne bewegingen, dat er iets niet in orde moest zijn.
Op eens toch begon de adelaar te dalen, en weldra lag hij dood aan de voeten van Wilberforce. Nieuwsgierig naar de oorzaak van dien plotselingen dood, onderzoekt hij nu den vogel; en wat zag hij nu?
Geen schot had den sterken adelaar getroffen, maar in zijne klauwen hield hij een wezeltje hetwelk hij gevangen had en in de vlucht tegen zijn borst had gedrukt, doch in welke houding het diertje hem het bloed had uitgezogen.
Zoo nu gaat het ook met dien mensch, die eene geheime zonde aanhangt. Vroeg of laat zal deze zonde hem zijn levensbloed uitzuigen, en hij zinkt neer — verloren, verloren!

Het geloof kan een graf zijn, maar dan alleen voor onze…… zorgen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1932

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1932

De Wekker | 4 Pagina's