Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Vader der geloovigen. (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Vader der geloovigen. (2)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En er was honger in dat land, zoo toog Abram af naar Egypte om daar als een vreemdeling te verkeeren, dewijl de honger zwaar was in dat land.Gen. 12:10

Geloofsbeproeving.
Als gij dat vraagt, waarom de Heere soms zoo onverwachts al onze verwachtingen in wateren van teleurstellingen uitbluscht, waarom dat Hij onze bloeiende rozen laat verwelken en soms opeens een zwaren storm werpt op de rustige wateren van ons leven, dan zouden er velen zijn, die aanstonds de vrome opmerking wilden maken, dat dit alles ge-schiedt, opdat wij meer naar den hemel zouden verlangen.
Is het niet een geliefkoosde gedachte van velen, dat wij in den hemel eens alles zullen verstaan, en dat daar licht zal opgaan, meer nog, dat wij daar antwoord zullen krijgen op die vele moeizame en martelende vragen, die hier ons brein kunnen doorwarrelen?
Is het niet hoopvol om, wanneer dat onbegrepen kruis ons wordt opgelegd, wanneer die zware weg moet afgetreden en die bittere beker geiedigd moet worden, heen te wijzen naar het land, waar geen inwoner meer zegt „ik ben ziek”?
O zeker, dan kan, dat mag zelfs en toch ….
Wij mogen, wij moeten nog een schrede verder dan een wissel op den hemel te trekken en te zeggen: straks zijn wij daar, waar alle kruis van den schouder glijdt, alle tranen van de oogen worden weggewischt.
Zie, zonder meer, dan zijn wij wel hemelzoekers, maar nog geen Godzoekers.
Afgedacht nog van de vraag, of het Gods bedoeling is straks in den hemel den pelgrim op al zijn nieuws-gierig vragen een antwoord te geven, …. neem aan, dat deze pelgrim dan nog vragen heeft …. mag het toch niet zoo zijn, dat wij God dienen om zijn hemel. De hemel Gods is wel veel, maar de God des hemels is toch altijd nog meer.
Dit verstaat de wereld niet, en de spottaal van het ongeloof is: neem eerst bij het volk de gedachte aan de blijdschap van den hemel en de schrik van de hel weg, en dan is het spoedig met al wat godsdienst is gedaan.
Dat smatend ongeloof meent, dat de christen nog niet verder is dan weleer onze heidensche voorvaderen, die ook droomden van een walhallah, waar ze eens uit de schedels van hun verslagen vijanden gerstenbier zouden drinken.
Maar neen, driewerf neen, dat is niet de kern der christelijke religie, dat is niet de ademtocht van het levend geloof, dat tot God alleen durft opzien, en dat aan den Heere alleen genoeg heeft.
Wij kennen het woord toch onzer vromen, als zij zoo vol blijden moed des geloofs kunnen zeggen, en bij tijde het ook eens zalig kunnen doorleven: „al ware geen hel tot straf en geen hemel tot belooning, zou ik toch den Heere wiilen dienen”.
Ja, dat is de kern: God is het in zich zelf zoo waard om gediend en gevreesd te worden. De opluistering van Gods rijke deugden is alleen voor de ziel, die zich in God verliezen kan en mag.
Als gij mij vraagt: waarom de Heere dien hongersnood over Abram brengt, en dat kruis of die teleurstelling u of mij oplegt, dan ligt het antwoord niet in het resultaat van dat lijden, maar in dat lijden zelf. Het antwoord ligt dus niet in het goed, dat uit het kwaad wordt geboren, niet in den hemel, die komt en de zaligheid, die aanlicht, maar in God Die ook in den nacht van het lijden HET licht, DE troost, DE sterkte blijft.
Weet ge, waaraan de vromen nooit zijn uitgeleerd?Dat wij aan God, aan God alleen, aan God geheel, aan God voor eeuwig genoeg hebben.
Daarom is DE vraag niet: is voorspoed stralend op Uw pad, of is tegenspoed de afgrond op Uw weg, is de kern en in uitzicht, zijn de gouden straten nabij maar de hoogste, de eigenlijke, de eenige vraag is: Is God er, en vinden wij in Hem en in Hem alleen meer dan genoeg?
Ach, hoevelen zijn ver van dit eeuwige glanspunt vandaan!
En wanneer de Heere in het leven van zijn kinderen, van zijn liefste kinderen het meest, gaat roeren in donkerheid en storm dan zien wij zelfs een Abram bezwijken.
Hoe moeten wij onze ziel dan menigmaal bestraffen, als wij bemerken, dat wij met al onze vroomheid menschen, zelfzuchtige menschen zijn, en dat het ons niet zoo zeer te doen is om den Heere en Zijn levensvolheid, maar veel meer om Zijn uitreddingen.
Honger, hongersnood in Kanaan,
Honger, hongersnood in ’s Heeren weg.
Ziedaar het broodvraagstuk, de groote sociale kwestie, die niet alleen thans aan de orde van den dag is, maar die alle eeuwen door het leven der natien heeft beroerd.
Alleen met dit groote verschil, dat voorheen de sociale kwestie was een zedelijke en een tevens een godsdienstige kwestie, maar dat thans elke idieele gedachte hier verdwenen is, en de massa slechts oor en hart heeft voor een voile beurs en een voile maag, alsof deze twee de grootste levensbehoeften der schreiende menschheidsziel ware.
O een; ik acht de vragen: wat zullen wij eten, en wat zullen wij drinken? niet gering.
Ook de sociale nood staat midden in het allervolmaakst gebed „geef ons heden ons dagelijksch brood”.
Maar het evenwicht van het „Onze Vader” is verloren, en nu zullen geen sociale wetten, hoe goed ook, dit verbroken evenwicht meer kunnen herstellen.
Wij gaan met heel de sociale kwestie al verder van God weg.
Honger. Hongersnood en dat in Kanaan!
Met welk een bezorgdheid slaat Abram zijn kudde gade!
’t Is, of hij in het geloei van zijn koeien, en in het geblaat van zijn schapen een aanklacht hoort, die hem verwijt, dat hij de vette weiden van Ur heeft verlaten!
En tevens bestormt hem de gedachte: als hij reeds honger moet lijden, nu hij nauwelijks een voet in Kanaan heeft gezet, hoe zal het dan straks met zijn zaad gaan?
In zulke tijden sluipt ook de vorst der hel rond om onze ziel te verstrikken en te fluisteren:
Maar indien gij werkelijk in Gods weg zijt, hoe is het dan mogelijk, dat God u kan Iaten hongeren.
Keer toch terug naar het rijke Ur der Chaldeeen, want ge hebt U vergist.
En als dan dag in dag uit de zon in oostersche kracht den bodem roostert, en op den akker alles wordt rood gebrand en heel het land al meer op een woestijn dan op een land vloeiende van melk en honing begint te lijken, vraagt dan niet, wat in dien tijd in Abrams ziel is omgegaan.
O, als de zon maar niet wil doorbreken, als alles donker en donkerder wordt op Uw pad, als de toekomst niets goeds meer schijnt te kunnen prediken, dan slingert een Abrams, een Asafs ziel, en de uwe en de mijne, her en derwaarts gelijk een scheepke, dat nergens een ankergrond kan vinden, en een speelbal dreigt te zullen worden van het grillig woeden der golven.
O, Abram, als gij nu eens kondt stijgen tot de blijdschap des geloofs!
Als gij nu eens in het aangezicht der doods-verschrikking, die wil neerdalen op Uw pad, zoudt zingen, zingen, dat de Kanaanieten er naar luisterden, en dat de engelen er zich over konden verblijden:
Ik heb in nood aan God verbonden
In Hem mijn hoogst vertrekt gevonden
In God, wiens goedertierenheid
Zich over mij heeft uitgebreid.

Maar er was honger, er was nood en …. Abram toog naar Egypte.

Apeldoorn

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1932

De Wekker | 4 Pagina's

De Vader der geloovigen. (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1932

De Wekker | 4 Pagina's