Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Vader der geloovigen. (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Vader der geloovigen. (4)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En er was honger in dat land, zoo toog Abram af naar Egypte om daar als een vreemdeling te verkeeren, dewijl de honger zwaar was in dat land.Gen. 12:10

Geloofsbeproeving.
Abram trekt af naar Egypte.
Dit moeten wij karakteriseeren als een geloofsbezwijking.
Wij hebben althans geen enkele reden om hier aan geloofsgehoorzaamheid te denken.
Er is reden, om slechts van eigenwillig handelen van Abram te spreken.
Niet dat hij gaat naar Egypte, is af te keuren.
Is Jakob ook niet naar Egypte gegaan?
Is Jezus niet derwaarts heengetogen?
Het zou dus zeer goed te verklaren zijn, dat ook Abram dezen tocht maakt.
Niet het gaan is verkeerd, maar de wijze, waarop Abram heentrekt, zegt ons genoeg.
Wij merken uit heel dit verband der Schrift met geen tittel, dat Abram het aangezicht des Heeren zoekt of noodig heeft.
Er is veel meer reden om aan te nemen, dat heel de aanvang van den tocht, en het verblijf in Egypte is geweest zonder altaar, zonder offer, zonder gebed. Wij kunnen hier niet veel meer dan kansberekening zien en de manier, waarop Abram in Egypte liegt en bedriegt, en hoe hij God daar tegen krijgt, zegt vol-doende, dat alleen het verstand aan het redeneeren is geweest.
O, wanneer wij het geloof tot zwijgen brengen, en alleen het verstand laten spreken, alleen denken aan onze maag, en niet aan ons hart, alleen aan ons lichaam, en niet aan onze ziel, dan kan naar het uitwendige alles wel goed gaan, maar de waarachtige vrede wordt gemist.
Het ging Abram niet slecht in Egypte.
Hij werd daar met rijkdom overladen.
Wij lezen in vers 16: „zoodat Abram had schapen en runderen en ezelen, en knechten en maagden, en ezelinnen en kemelen.” Hij is daar één van de groote herdersvorsten van het Oosten, en hij wordt door velen benijd.
En toch wordt deze voorspoed tegen een veel te hoogen prijs gekocht.
Het is een voorspoed, die hem rooft den vrede zijner ziel, die prijs geeft den adel van zijn familie, en de eerbaarheid van zijn vrouw.
Geld en goed zijn niet te versmaden, en wij mogen er den Heere voor danken, wanneer Hij ons leven met voorspoed kroont, en het werk onzer handen zóó zegent, dat wij met God en met eere onze plaats mogen innemen in het maatschappelijk leven.
Maar Abram is de eenige niet, die het levensgeluk en de goederen dezer aarde ontving tegen een veel te duren prijs.
Zijn er niet, die zich laten verleiden door een prachtige betrekking, door een mooi salaris, door een schoone vrouw, door een wereldsch huwelijk, en er niet aan denken, dat er nog een ziel klopt, die om verzadiging roept, en dat er nog een God is, Die wij slechts ter kwader ure kunnen vergeten?
Daar zit Abram in Egypte.
Hij is rijk, hij wordt er nog veel rijker, hij heeft voor dit leven geen dings gebrek. En toch twijfel ik er sterk aan, of hij zich zoo gelukkig gevoeld heeft.
Zeker, hier kan Abram naar hartelust de dingen van dit leven oogsten.
Wat zijn oog ziet, en wat zijn begeerte noemt, wordt hem uit de heerlijkheid van dit leven in den schoot geworpen. En toch…. een ding knaagt.
Hij is Sarai, zijn huisvrouw, kwijt Die zit in den harem van den koning van Egypte. |
Neen hij is meer kwijt.
Hij is zijn zieleleven kwijt. De leugen drukt hem neer, en het is niet mogelijk, dat al de heerlijkheid van Egypte, en al de vriendelijkheid van Farao hem uit die zieleduisternis kunnen opbeuren. Hij is nog meer kwijt dan zijn vrouw en den vrede zijner ziel.
Hij is God kwijt.
Dat is het grootst verlies, dat Abram in Egypte lijdt. Abram heeft God verloren en nu hij den Heere kwijt is kan al de overvloed van Egypte hem niet meer bekoren. En het droefst van alles is, dat Abram telkens moet hooren: dat hebt ge nu U zelf te wijten. Hij meende met een leugen zijn zaak te redden, en hij overreed Sarai, zijn vrouw, om te zeggen dat zij zijn zuster is, opdat hij niet gedood werd om harentwil. En al wil of al kan Abram dezen leugen nog eenigszins goedpraten, daar Sarai toch in familierelatie met Abram stond, Abram zelf weet wel, dat hij den leugen aangrijpt om uit een moeilijkheid te komen.|
Hoe lezen wij hier op dit heilig blad: „legt af den leugen, en spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste”.
En al zegt men ook nog zooveel malen in deze zondige, egoistische, leugenachtige maatschappij: een koopman kan niet eerlijk zijn, dit mag nooit de leuze van een christen-koopman zijn. De ervaring zal het uitwijzen, dat de waarheid het langer uithoudt dan de leugen, en wat in den weg van liegen en bedriegen is verkregen zal geen zegen aanbrengen. Aan menigeen zijn rijkdom kleeft bloed, tranen en leugen en straks: „gij dwaas, nog dezen nacht zal Ik uwe ziel van U af eischen, en wat gij bijeengeschraapt hebt, wien zal het zijn?”
Al wordt Abram in Egypte rijk, hij is er niet gelukkig.
Al benijden velen Abram om zijn bezit, hij zelf is zoo arm, zoo straatarm. Zijn ziel mist de rust, en wanneer onze ziel kwijnt kunnen alle uiterlijke blijde levensomstandigheden geen vergoeding bieden.
De waarachtige rijkdom van een mensch wordt niet bepaald door het opgestapelde goud, vindt ge doorgaans niet in de zalen, waar het Smyrna’s tapijt en het tafelzilver schittert, en waar tegelijk menig smartelijk uur aan levenskrenking wordt doorworsteld,
Arme wereld, die niets anders heeft dan wat het oog kan verblinden, en de zinnen kan streelen, want aan zulk een blijdschap en bezit knaagt bij dag en bij nacht de onvoldaanheid, de leegte, de onrust.
Alleen, als dat bijna onverzadigbare menschenhart zijn voldoening vindt in den God alter blijdschap, daar is vrede, daar is rust ook al zitten we neer bij het stuk geslagen levensgeluk. Het is altijd beter met den Heere in de moei-te des levens dan zonder den Heere met Abram in den voorspoed van Egypte.
O wij kunnen niet voldoende beseffen, wat al bange dagen en zorgvolle nachten Abram heeft doorgemaakt, toen hij zijn huisvrouw zag weggeleid naar den harem van Egypte’s vorst
Hoe menigmaal zal hij zich zelf hebben beschuldigd en gezegd: ik ben van het heilspoor afgegleden, het is een verloren zaak.
Hoe zal ik ooit weer op het rechte pad terugkeeren.
Abram, wanneer gij dat moet doen, is het aan het einde. Dan blijft Sarai in de macht van Farao en gij blijft in dit Egypte, waar wel levensovervloed, maar geen levensvreugde voor U zal zijn weggelegd.
In Egypte, dat is ver van Kanaan, dat is vèr van de belofte, dat is ver van God,
Ach, nu gaat zijn zon, die zoo heerlijk aan de kimme rees, toen hij met het woord der belofte Ur der Chaldeen heeft verlaten, in het zwarte wolkenfloers ten onder.
Wat blijkt het hier weer daghelder, dat Abram niet om de waarde of verdienste van zijn geloof een erfge-naam is geworden en gebleven.
Ja, wij vallen er zoo finaal buiten. En als God zijn volk zaligt dan zal Hij ze Ieeren, dat ze zalig worden midden door hun zonden, midden door hun afdwalin-gen heen, opdat het al zal juichen:
Die roemt, roeme in den Heere.
Wie deze bladzijde der Schrift leest, moge wel in zijn ziel de bede voelen rijzen: laat waarheid en vroomheid mij behoeden, want ik verwacht U.
O laten wij toch bedenken, dat liegen een eigen werk des duivels is, en dat de waarheid nog nooit kwaad gedaan heeft, maar de leugen altijd.
En als wij dan zien, dat ook de held des geloofs struikelt op het pad der waarheid, dan leert ons dat twee zaken:
Vooreerst, dat God getrouw blijft, niettegenstaande Abrams ontrouw.
Vervolgens dat Abrams misstap roept tot dubbele waakzaamheid, en wij slaken bij dit bijbelblad de bede van David:
Hoed mijn ziel en red z’uit nooden;
Maak mij niet beschaamd, O Heer;
Want ik kom tot U gevloden;
Laat de oprechtheid meer en meer,
Met de vroomheid mij behoên;
’k Wacht op U in mijn ellenden;
Laat Uw hand, in tegenspoên,
Israël verlossing zenden!

Apeldoorn

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1932

De Wekker | 4 Pagina's

De Vader der geloovigen. (4)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1932

De Wekker | 4 Pagina's