Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Bondszegelen (76)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Bondszegelen (76)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niemand minder dan Witsius heeft direct geprotesteerd tegen de beschuldiging van Comrie alsof Arminius de uitvinder van de leer van het verbond der verlossing zou zijn.
Van dezen Witsius is onder het volk bekend zijn geschrift „Twist des Heeren met zijn wijngaard”, een boekske, dat ons laat zien, dat het vroeger al niet veel beter met de kerk stond dan tegenwoordig.
Wie hoofdstuk 22 in dit boekske gelezen heeft, dat handelt, hoe allerlei groote en grove zonden land en kerk overstroomen, is dadelijk genezen om zonder eenige commentaar altijd maar te spreken van „den goeden ouden tijd”.
Deze Witsius, die behoorde tot één van de geleerdste theologen van zijn tijd, die hoogleeraar is geweest te Franeker, te Utrecht en het laatst te Leiden, heeft ook een werk over de verbonden geschreven (de oeconomia foederum Dei cum hominibus) uitgegeven in 1677.
Comrie, die een eeuw later gestorven is, kon dus voldoende met dit werk op de hoogte zijn en had kunnen weten, hoe Witsius in dit werk protesteert tegen allen, die de leer van het verbond der verlossing, de verbondsonderhandelingen van den Vader met den Zoon, een nieuwigheid durven noemen. In dit werk (2, 2, 15) waaruit ik een gedeelte zal vertalen, schrijft Witsius: „Dewijl de leer van het verbond tusschen Vader en Zoon zoo dikwijls en zoo duidelijk in de Heilige schrift is voorgedragen zoo wordt het ten onrechte voor een nieuwigheid gehouden.
Al heb ik weinigen gevonden, die deze stof uitvoerig hebben behandeld, toch zie ik, dat de meest vooraanstaande en geleerdste theologen aan dit verbond herinnerd hebben”.
Hierop laat Witsius letterlijk volgen: „Ik zwijg nu maar van Arminius. die over dit verbond in zijn oratie ter verkrijging van zijn graad heeft gehandeld”.
Witsius laat hier den lezer gevoelen dat hij Arminius passeeren wil, omdat men zijn persoon uitspeelt om de leer van het verbond der verlossing als een soort ketterij voor te stellen.
En dan gaat hij voort om zich te beroepen op Amesius, op Gomarus, op Cloppenburg, wier namen er toch zeker borg genoeg voor zijn, zoo wil Witsius zeggen, dat wij bij deze leer van het verbond der verlossing niet voor een nieuwigheid en noch veel minder voor een ketterij van Arminius staan.
Een zelfde toon beluistert men bij Brakel, die in zijn Redelijken godsdienst hoofdstuk 7 schrijft: van het verbond der verlossing tusschen God den Vader en God den Zoon over de uitverkorenen.
Brakel protesteert ook tegen de ongemotiveerde aantijging alsof deze leer van het verbond der genade een Arminiaansche nieuwigheid zou zijn. Brakel schrijft: „De eerste Hervormers en eenige navolgende schrijvers hebben met veel ontzag van deze heilige verborgenheid en sommigen in ‘t breede gesproken, ik wenschte, dat die eerbied zich ook nu vertoonde, als men daarvan spreekt en hoort spreken.
Vat het niet op, als of het een waarheid was, die nu eerst nieuw bekend is geworden (ik cursiveer) gelijk sommigen uit onwetenheid, van hetgeen van vorige geschreven is, voorgeven, maar als een van ouds bekende waarheid in de kerk. Ieder trachte ze wel te verstaan en wel te gebruiken”.
Mij dunkt dit woord van Brakel naast dat van Witsius is wel voldoende om ons te leeren hoe hoog wij het oordeel van Comrie moeten aanslaan, wanneer hij ons wil wijs maken dat de leer van het verbond der verlossing een nieuwigheid in de kerk, ja, een uitvinding van Arminius is.
Prof. Bavinck zegt in zijn dogmatiek deel 3 blz, 220: „dit verbond der verlossing (raad des vredes) komt kort en zakelijk reeds voor bij Olevianus, Junius, en anderen, werd dan verder ontwikkeld door Gomarus en door Cloppenburg in den breede ontwikkeld.
En ontving daarna een vaste plaats in de dogmatiek bij Burman, Braun, Witsius, Vitringa, Turretinus, Leydekker, Mastricht, Marck, Moor, Brakel om tenslotte weer door Deurhof. Wesselius en anderen bestreden en allengs geheel uit de dogmatiek verbannen te worden”.
Het blijkt dus wel duidelijk dat Comrie geheel ongelijk had, wanneer hij de leer van het verbond der verlossing totaal negeerde en als een Arminiaansche ketterij voorstelde.
Onze beste en oudste dogmatici kennen niet alleen deze leer van het verbond der verlossing, maar laten telkens duidelijk uitkomen, dat juist in dit verbond het goddelijk werk in het stuk van de verlossing des zondaars bij uitnemendheid uitkomt.
Juist in dit verbond nog veel meer dan in het genadeverbond komt het verlossingswerk uit in zijn volle goddelijke schoonheid. Hier in dit verbond is de juichtoon het hoogst en het zuiverst: alles uit Hem en door Hem en tot Hem, Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheid.
Op grond van dit onderzoek komen wij nu tot dit resultaat dat niet wij, die met onze oudste dogmatici pleiten voor het onderscheid tusschen het genadeverbond en het verbond der verlossing, maar dat juist Comrie en zijn school iets nieuws in de dogmatiek hebben ingedragen.
Prof. Bavinck zegt ervan, dat de leer der vereenzelviging van vrederaad en genadeverbond het eerst in Engeland tot ontwikkeling kwam, bij Rollock, Blake, Preston, Westm. Catech. major, en werd dan van de Engelschen overgenomen door Comrie, Brahe, en anderen.
Velen echter, bleven tegen deze vereenzelving bezwaar koesteren en handhaafden beider onderscheid.
En nu lezen wij nog één keer, wat Comrie schrijft in zijn Catechismusverklaring: Arminius nu te volgen door het introduceer en van een nieuw onbekend hoofdstuk in de Theologie is gansch niet voorzichtig. Wij zijn ten volle overtuigd, dat deze leer van de twee verbonden van elkander onderscheiden niet te vinden is bij de Ouden”.
Lijkt U dit wel erg voorzichtig van Comrie?
Correctie is hier niet ongewenscht. En wij nemen dit voortaan zoo maar niet op gezag van Comrie aan.
Maar wij zijn nog niet aan het einde met ons corrigeeren. Het blijkt in dezen tijd noodig te zijn dit punt te belichten,
Comrie wil men als een soort autoriteit op dit bepaalde punt ons opdringen, wat hij o.i. in het geheel niet is.

Apeldoorn

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1932

De Wekker | 6 Pagina's

De Bondszegelen (76)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1932

De Wekker | 6 Pagina's