Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aan de rivieren van Babel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan de rivieren van Babel

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij gedachten aan Sion.Wij hebben onze harpen gehangen aan de wilgen, die daarin zijn.Als zij, die ons aldaar gevangen hielden, de woorden eens lieds van ons begeerden en zij, die ons overhoop geworpen hadden, vreugd, zeggende: „Zingt ons een van de liederen Sions.Wij zeiden: „Hoe zouden wij een lied des Heeren zingen in een vreemd land?Indien ik u vergeet, o Jeruzalem! zoo vergete mijn rechterhand zichzelve!Mijn tong kleve aan mijn gehemelte, zoo ik aan u niet gedenke, zoo ik Jeruzalem niet verheffe boven t hoogste mijner blijdschap.Psalm 137: 1—6

Wat beleven wij toch donkere dagen! Wat bewandelen wij toch donkere wegen! Wat dragen wij toch een donker hart in ons om.
Donkerheid heerscht alom! Donker is ’t achter ons, voor ons, rondom ons, in ons en boven ons!
Daarom, hoeveel stof tot bitter klagen!
Hoe past de zielestemming van de ballingen aan Babels stroomen, welke de dichter van Psalm 137 ons beschrijft.
De Israëlieten verkeerden in Babel, in ’t land der vreemdelingschap. Sion was hun ware vaderland. Daar hadden ze ’t weleer zoo goed gehad. Daar genoten ze van Gods gunst. En die gunst is zaligheid.
„Gods vriendelijk aangezicht geeft vroolijkheid en licht.”
Maar Israel verliet den Heere. ’t Verbond werd verbroken. De wet Gods, die heilig is en goed, werd schandelijk overtreden.
En nu is de Heere groot van goedertierenheid en lankmoedigheid, traag tot toorn, doch als we ondanks alle vermaningen en roepstemmen op onze booze wegen voortgaan, den nek verharden en alzoo de maat der ongerechtigheden vol maken, zoo wordt ’t woord van den psalmist bewaarheid: „Dan zal Ik hen, die dwaas en wrevelig overtreên, bezoeken met de roe en bittere tegenheên.” De Heere kan niet anders. Zijn gerechtigheid en heiligheid eischen gerichtsoefening. De Heere houdt den schuldige geenszins onschuldig. Vandaar ook de groote ellende onzer dagen. God heeft een twist met de inwoners der wereld. Wie de lampen des hemels tracht uit te dooven, geraakt zelf in de donkerheid en bij volharding in ’t kwaad, zal zijn levenslamp worden uitgebluscht in de zwartste duisternis.
Als Israel Gods goedheid versmaadt, zich voor de afgoden nederbuigt en de waarschuwingen in den wind werpt, zoo zegt Jehova tenslotte. „Naar Babel! In ballingschap!” Dan gebruikt de Almachtige den koning van Babel als roede in Zijn hand, om het wederspannige volk te tuchtigen. Het grootste gedeelte der Joden wordt weggevoerd naar ’t vreemde land, ver van de heilige stad en den heiligen tempel. De Heere heeft voor hen de lijdensschool geopend en door Zijn genade zal deze een leerschool zijn.
o Zalig als ’t daartoe maar leiden mag. Doch ’t lijden leert niet altijd. Menigmaal verharden wij onzen nek. De bewijzen zijn immers te over!
Denk bijvoorbeeld eens aan de huidige crisis. Brengt deze verootmoediging? Ware ’t zoo! Maar in ’t algemeen zien we, dat onder de slaande hand des Heeren de afval nog grooter wordt. Van nature is de mensch gelijk aan den hond, die bijt in den stok, waarmede hij wordt getuchtigd. In brandende en blakende boosheid verzet men zich tegen de hooge overheid des hemels en ’t geldt: „Laat ons Zijn banden verscheuren en Zijn touwen van ons werpen.”
Neen, de lijdensschool wordt niet altijd leerschool.
We bemerken ’t ook bij den mensch, die over het lijden wil heenstappen. Velen zoeken vergetelheid in ’t genot der wereld. Wij toeven wel allemaal buiten ons land. We zijn ellendig, uitlandig, buiten ’t paradijs, buiten God. We verkeeren in ballingschap, maar ’t deert ons van nature niet. ’t Babel met zijn feestgedruisch, ’t Babel der wereld, waar de mensch wordt verheerlijkt en ’t „ik” ten troon is gestegen, ’t Babel, dat den Bijbel uitsluit, daar zoekt de mensch ’t, voor wien ’t verloren paradijs geen verlies beteekent.
De ware Israëliet kan ’t echter in Babel niet uithouden. Hij viert geen feest, ’t Kan ook niet. Hij mist immers alles, wat zijn hart vervulling vermag te verleenen.
Zie eens naar de ballingen. Daar zitten ze aan Babels stroomen, buiten ’t gewoel en gejoel der stad. Daar zitten ze even ellendig als Job weleer op den aschhoop. Beklagenswaardig! Toch zijn ze gelukkiger te prijzen, dan zij, die huppelend heentogen naar ’t dal van Dura, waar de feesttrompetten schetteren, de bazuinen schallen en de zangen galmen ter eere van den afgod Bel.
Benijd de zonnige gezichten van de wereldminnaars niet. Blik liever in ’t bewolkte gelaat van hen, die smart hebben, omdat zij God missen, wegens hun schuld.
Zie naar de ballingen! Merk op de stem van hun geween! Velen halen daarbij wellicht meewarig hun schouders op. Maar weet ’t: ’t is beter te gaan in ’t klaaghuis, dan in ’t huis der maaltijden.
Zalig, die treuren! Ja Israël ween, ween en klaag over uw verlies, over uw zonde! Dat heeft beteekenis voor God. Menigeen echter stort tranen en loost klachten, die opwellen uit een lichtbewogen gemoed, en hij peilt niet de diepte der zonde, noch verstaat den ernst van zijn Godsgemis.
Israël weent, omdat ’t denkt aan Sion. ’t Denken komt uit de diepte en daalt naar de diepte!
De ware Sioniet stelt zich Sion voor, hij haalt ’t geheel voor zijn geest. Hij gedenkt hoe de Heere voor dezen, rijkelijk Zijn gunst heeft bewezen. Hij herinnert zich de wonderheden des Allerhoogsten van ouds af en dit alles gaat hij vergelijken bij ’t heden, vol ellende. Dan moeten de tranen vloeien.
Zoo gaat ’t ook met ’t geestelijk bondsvolk, dat in ballingschap verkeert. Met David getuigen ze: „’k Denk aan U, o God in ’t klagen” en met eejti Asaf spreken ze in ontroering des harten: „Dacht ik aan God, zoo maakte ik misbaar, peinsde ik, zoo werd mijn ziel overstelpt.”
Zulke menschen houden niet op met treuren en ze zijn niet eerder tevreden, voordat die God, Dien zij moed-en vrijwillig ’t hart en den rug toegekeerd hebben, zich over hen ontfermt en hen troost. Niemand anders kan hun verdriet wegnemen.
Israël laat zich niet troosten door Babel, ’t laat zich niet overhalen, om een lied van Sion te zingen, als men dit van hen vraagt. De vijand spot eigenlijk met Israels toestand. Eerst brengt men ’t bondsvolk in ballingschap en dan zegt men: „Zing toch van Sion”.
Hoe ongevoelig! Israël kan niet verblijd zijn. De harpen hangen aan de wilgen. Geen lied Sions kan klinken in een vreemd land.
Een bekommerde kan wel denken aan Sion, maar niet zingen van Sion, of ’t moest een klaagzang zijn.
Geeft dan de Heere hier in ’t Babel der ballingschap, geen zangen aan zijn volk? O zeker! Immers de dichter jubelt: Uw getuigenissen zijn mijn gezangen ter plaatse mijner vreemdelingschappen.” Zit echter een ziel terneder in rouw over haar schuld en gemis, zoo heeft zij slechts „een lier met ééne snaar.”
Maar al zwijgt de harp, ’t hart spreekt een klare taal, de taal van ’t heimwee des geloofs.
„Indien ik u vergeet, o Jeruzalem, zoo vergete mijn rechterhand zichzelve! Mijn tong kleve aan mijn gehemelte, zoo ik Jeruzalem niet verheffe boven het hoogste mijner blijdschap.” De Joden wilden liever, dat hun rechterhand verlamde, dan dat ze niet meer met liefde aan de stad des grooten konings zouden denken.
Kunt ge in uw ballingschap ook getuigen, ’k zag liever mijn rechterhand verdorren, of mijn tong kleve aan mijn gehemelte, d.w.z. ik wil liever geen woord meer spreken, dan dat ik niet meer aan God en zijn heil in den Christus gedacht?
Verheft gij den Heere en zijn zaligen dienst boven ’t hoogste van uw blijdschap?
Kunt ge zeggen in oprechtheid des harten: „Heere, priem mij liever met scherpe doornen, ontneem mij liever alles, als ik U maar weer in Uw gunst mag ontmoeten?”
Alleen Gods genade, alleen de werking des Heiligen Geestes kan u er toe leiden om deze vragen toestemmend te beantwoorden.
Velen echter bekommeren zich niet om hun Godsgemis. De roepstem des Heeren klinkt niet tot hen door en de nood der tijden brengt hen niet in de verootmoediging.
De Heere brenge u heden nog tot inkeer, opdat ge rechte kennis van uw ballingschap krijgen moogt.
Ja het worde in deze donkere dagen bevestigd: „Wanneer uw gerichten op aarde zijn, zoo leeren de inwoners der aarde gerechtigheid! Het gezang en ’t gerei verstomme! De harpen aan de wilgen!”
De harpen aan de wilgen, bekleed u met ’t rouwgewaad o volk des Heeren, want ge hebt twee boosheden begaan. God den springader des levenden waters verlaten en uzelf bakken uitgehouwen, gebroken bakken, die geen water houden. En nu kunt ge zelf niets herstellen, wel alles bederven! Wel hebt ge ’t vermogen om u in ballingschap te brengen, doch u zelf uit Babel verlossen en weder te keeren, ziet dat is een onmogelijkheid.
Maar de Heere gedenkt aan Zijn verbond. Hij zocht Israël weer op. Hij bracht ’t in ballingschap, opdat zij zouden leeren weer naar de oude paden te vragen. De Heere voert na tegenheden weer op ’t rechte pad. Na zeventig jaren keert Israël terug naar Kanaan. Dan nemen ze de harpen van de wilgen. Dan klinken liefelijk de liederen Sions.
Ja, de zangtijd zal straks genaken. Bij den Heere is veel vergeving, opdat Hij gevreesd zou worden. Milde handen, vriendelijke oogen zijn bij Hem van eeuwigheid. Hij geeft weder de vreugde Zijns heils. Den treurenden Sions wordt gegeven sieraad voor asch, vreugdeolie voor treurigheid en ’t gewaad des lofs voor een benauwden geest. Dan zingen zij met hart en mond:

„Gij hebt mijn weeklacht en geschrei
Veranderd in een blijden rei.”

Bunschoten. Brandsma

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1933

De Wekker | 4 Pagina's

Aan de rivieren van Babel

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1933

De Wekker | 4 Pagina's