Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vader der geloovigen (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vader der geloovigen (4)

Te wapen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als Abram hoorde, dat zijn broeder gevangen was, zoo wapende hij zijne onderwezenen, de ingeborenen van zijn huis, drie honderd achttien en hij jaagde hen na tot Dan toe.Gen. 14:4.

Welk een overwinning behaalt Abram!
Kedor Laomer verslagen, totaal verslagen! Een rijke buit behaald! Lot verlost met al zijn have!
Zouden wij hier op dit heilig blad een spiegelbeeld mogen vinden van een anderen strijd, en een nog grootere verlossing?
Of weet gij niet, dat wij door een nog sterkeren vijand dan Kedor Laomer zijn weggevoerd geworden naar het land der duisternis?
Is het niet zoo, dat de mensch van nature een slaaf is, dienend onder het juk der zonde en des doods?
En nu kan noch techniek noch beschaving, noch kracht noch geweld, een zondaarshart uit den greep van Satan rukken.
Weet ge, wat wij, wat de wereld, wat de wetenschap wel kan? Ja, de wetenschap, zij kan de bergen doorgraven, zij kan de landen, door zeeën en woestijnen van elkander gescheiden, aan elkander verbinden, zij kan den bliksem afleiden, zij kan het licht op onze straten schitterend doen schijnen, zij kan o zooveel, maar zij kan niet in een menschenhart het licht ontsteken.
Zij kan een mensch zijn hoofd afslaan, maar zij kan hem zijn hart niet veranderen noch verteederen.
Zij kan den zondaar in den afgrond der wanhoping storten... de droefheid der wereld werkt den dood ... maar zij kan hem niet aan dien afgrond ontrukken en evenmin hem uit haar nardusflesch den balsem in de wonde gieten, die alles verzacht en heelt.
O, wij zwervelingen in de groote wildernis der tijden, die wereld en leven heet. Waar zou het met ons heen, werwaarts zou ons pad toch leiden, als er geen uur der verlossing zou kunnen slaan?
Wij zouden als Lot al verder en verder weggevoerd worden met den wrevel der beschuldiging in ons hart en geweten, dat slechts dwaasheid, eigen zonde, eigen lust en begeerlijkheid ons op dit pad der vervreemding en der ballingschap gevoerd heeft.
Evenmin als Lot iets tot zijn redding kan doen, maar gekneveld door den dwingeland al verder het pad der slavernij op moet, zoo staat een zondaar in het diepst zijner ziel machteloos tegenover zijn geestelijke verlossing. Als aan handen en voeten geketend ligt hij neer, vleeschelijk onder de zonde verkocht. Hij is de gevangene, die wel met zijn ketenen kan rammelen, maar ze geenszins kan verbreken.
Zeker, de moderne eeuw heeft hier de plooi der verzwakking gevonden, en zal wel toestemmen, dat de mensch niet is, zooals hij moest wezen, maar dat hij een vijand van zijn eigen zaligheid is, dat hij een slaaf van zijn eigen begeerlijkheid is, en de zweepslag van den drijver telkens voelt, waarvan hij de striemen moet dragen, dat wenscht deze eeuw niet te hooren. In haar opgevijzelde en geblankette ijdelheid wenscht zij den mensch op het schild te verheffen, en zijn glorie uit te roepen.
Juist daarom vindt het evangelie van deze moderne eeuw ZOO veel aanhangers, wijl dit evangelie wel veel afkeurt en veel „bekeering” „verandering” predikt, maar zij laat den mensch geheel ongerept.
En het Evangelie van den Heere Jezus Christus gaat juist den tegenovergestelden weg, en zegt aan de wereld en aan elk mensch hier beneden, dat er nooit geen wezenlijke verandering ten goede komt, of eerst moet die mensch zelf veranderd worden. Van een vijand in een vriend, van een wolf in een schaap, van een vazal des duivels in een kind des Heeren.
En zoo dit niet geschiedt dan kan er in zijn leven veel veranderen, maar dan verandert de mensch zelf niet, dan blijft hij een gevangene, een slaaf, dienend onder den Kedor-Laomer van dezen modernen tijd.
Wie zal uitkomst, wie verlossing brengen?
Dat kan er Eén, en dat heeft er Eén gedaan, en ik spel U den naam van onzen Heere Jezus Christus.
Wat is de liefdedaad van een Abram in vergelijking met de onnaspeurlijke liefde van onzen Heere Jezus Christus, die zich Zelf heeft gegeven tot in den dood des kruises om zondaren uit den dood te verlossen?
Men kan een kaars niet bij het stralend zonlicht vergelijken, men kan een sloot niet noemen voor een oceaan. Nog veel minder kan hier overeenkomst getroffen worden tusschen Abram en Christus. Het een zinkt hier bij het andere weg. Voor Abrams optrekken kunnen wij nog redenen bijbrengen. Hij gaat in den strijd voor een bloedverwant, die steeds in goede relatie met hem verkeerd heeft.
Maar Christus geeft zich Zelf voor vijanden, die nooit naar God en Zijn zaligheid zouden gevraagd hebben. Hier zijn geen redenen dan alleen in God zelf. Maar dan is de kampstrijd van den Christus ook zooveel te schooner, naarmate hier alle menschelijke factoren weg smelten, en alleen Gods glorie in stijgende middagklaarheid opvaart. Dat is juist het groote heil der eeuwige zaligheid, dat God uit en om redenen in Zich Zelf den kampstrijd stelde om den sterkgewapende zijn vaten te ontrooven.
God heeft den strijd met zonde en satan niet moeten, maar willen aanvaarden. Het „Ik zal vijandschap zetten” is de oorlogsverklaring naar vaste, goddelijke lijn en naar dezen inzet, naar dit oorlogsplan zal de strijd gestreden worden de eeuwen door tot op de laatste stonde, dat satan den laatsten stormloop waagt. Abrams zaad gaat ter overwinning in den grooten soms schijnbaar hachelijken wereldkamp.
Het leger van Abram scheen niet veel te beteekenen, wanneer men daartegenover zag de strijdmacht, die een Kedor-Laomer tot zijn beschikking had. Maar nog veel minder te beteekenen, ja, nog veel dwazer en bespottelijker scheen het kruis van Christus te zijn.
En toch, de wereld heeft het gevoeld, en de zondaar heeft het zalig ervaren, dat God door de dwaasheid van dat kruis zalig wil maken degenen die gelooven. Bij het kruis van Christus, waar God de zonde doodt, leeren wij in gemeenschap met Christus de zonde dooden.
Wie eenmaal door de kracht der liefde van Christus wordt aangegrepen, maar niet aan den buitenkant zijns levens, doch tot in zijn fijnste zielsaspiratiën toe, die roept tot de wereld en de zonde: . „heden uit, heden uit.” Deze begint aanstonds een strijd met de zonde, en een leven tot Gods eer.
Ja, God haalt zijn volk in en door Christus uit de macht van dood en satan en wereld. Hij laat er niet één achter in de klauw van den geweldenaar. Abrams krijgsplan was goed overwogen, gelijk blijkt uit het 15e vers, zoo zelfs, dat men zegt, dat Cromwel deze grondwetten van Krijgsbeleid (vers 15) van Abram en andere Oud-Testamentische helden geleerd heeft. Maar Gods krijgsplan was niet minder, ja, nog oneindig veel beter overwogen, zoo zelfs, dat Kedor-Laomer, dat Satan en wereld en zonde-machten niet alleen bestreden en overwonnen worden, maar ook huns ondanks nog moeten dienen tot verheerlijking Gods. En dat kan God alleen. Ik, de Heere, schep het goed en schep het kwaad, Ik, de Heere, doe alle deze dingen. God alleen is zeker van zijn zaak en krijgt het woord van Augustinus' zin: „O felix culpa. O gelukkige zonde.” Neen, niet in haar zelf, dat zij verre, maar zóó, dat ook de zonde niet zich kan uitvieren buiten Gods bestek om, en dat zij daarom mede moet werken om de majesteit van den Allerhoogste te verheffen.
Zoo wordt de strijd, de geestelijke kamp, niet een vraagteeken, hoe het wel zal gaan in den einduitslag, maar een blij uitroepteeken van zalige overwinning ter eere van den Drieenigen God. Wie onder de banieren van den Christus strijdt, hij versage nooit.
Altijd in volle wapenrusting, neen, wij zijn het niet. Daar is bij ons zooveel wankeling, en wie zijn eigen hart kent, beeft, wetend de omstrikking van satan en ijdelheid. Maar heerlijk te weten, dat de strijd ten slotte niet is ons, maar Godes, en dat de Heere nog meer belang bij de zaligheid van zijn volk heeft dan dat volk zelf.
Hierom is het, dat het heimwee van Gods volk uitgaat naar den Heere zelf. Heel de strijd der ziel moet een strijd zijn om den Heere.
Ook Abrams strijd was in zijn diepen zin een worsteling om de eere des Heeren. Dit komt aan het eind van dit hoofdstuk zoo duidelijk aan het licht. Dat is toch het element van het vernieuwde hart om Gods glorie te verhoogen. Het gaat ons vaak als een adelaar, maar niet, zooals deze koning der vogelen op zijn breede wieken gedragen wordt het zonlicht tegemoet, maar zooals hij eenzaam neerzit in zijn sterk getraliede kooi. Maar in die kooi is hij niet in zijn element. Hij is eerst dan in zijn element, wanneer hij in de hoogte kan zweven en boven de peillooze afgronden kan stijgen al hooger en hooger.
Ook het geloovig hart wordt menigwerf vastgehouden, opgesloten als in een kooi. En toch, daar zijn wij niet thuis, ons levenselement ligt anders en verdelen hooger.
Als wij onze wieken eens mogen uitslaan, en onze ziel haar vrijheid in Christus weer eens mag vieren, nog meer, wanneer wij over eiken afgrond gedragen worden, wanneer elke strijd achter ons zal zijn, wanneer „God alles en in allen zal wezen” dat zal de kroon zijn op den strijd.
Is deze kroon niet de moeilijkste strijd waard?
Er is geen schooner kroon. Dan is er ook geen schooner strijd.
Strijdt gij om in te gaan?

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1933

De Wekker | 4 Pagina's

De vader der geloovigen (4)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1933

De Wekker | 4 Pagina's