Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vader der geloovigen (5)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vader der geloovigen (5)

Te wapen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als Abram hoorde, dat zijn broeder gevangen was, zoo wapende hij zijne ouderwezenen, de ingeborenen van zijn huis drie honderd en achttien, en hij jaagde hen na tot Dan toe.Gen. 14 : 4.

Als Abram terugkeert van den slag ontmoet hij Melchizedek.
Een opvallende figuur Melchizedek, die zoo plotseling in de geschiedenis van Abram optreedt en die aan Abram zoo nauw verwant is.
Deze verwantschap sproot niet voort uit familie-relaties, maar uit een geestelijke betrekking. Abram, de geroepene naar Kanaan en Melchizedek de bewoner van Kanaan, dienden beiden den Heere. Immers van den Koning van Salem wordt met hooge nadruk vermeld, dat hij was een „priester des allerhoogsten Gods” (vers 18).
Wie had kunnen vermoeden, en wie had durven hopen, dat de Heere te midden van de afgodische Kanaanieten nog een man had, die de knieën boog niet voor de afgoden der volken, in wier land hij woonde, maar dat hij hart en handen ophief tot den Heere en met Abram eensgeestes was?
God heeft in den regel nog meer volk dan wij wel weten, en Hij telt ze daar, waar wij er niet één meer kunnen vinden. De „zeven duizend” zijn nooit uitgestorven, die de knieën niet buigen voor de afgoden van den tijd.
Het is bekend, dat men een krans van allerlei fantasieën om het hoofd van dezen Melchizedek heeft gevlochten. Men heeft hem den Christus zelf genoemd, en men vond hiervoor grond in het woord van den Hebreërbrief, waar wij lezen: (7:3) „zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsrekening, noch begin der dagen, noch einde des levens hebbende, maar, den Zone Gods gelijk geworden zijnde, blijft hij priester in eeuwigheid.”
Doch dat woord „gelijk geworden” sluit deze gedachte uit, want een type kan de persoon zelf nooit zijn, en daarom kunnen wij niet anders denken dan aan een gewoon historische figuur in het midden der Kanaanitische koningen. En toch heeft de verschijning van Melchizedek op dit tooneel der heilige historie een zeer diepen achtergrond.
Hoe hoog Abram ook stond in Kanaan, en in het midden der bijzondere Godsopenbaring, Melchizedek staat hooger. Immers de Hebreër brief zegt het klaar en onomwonden, dat wij in Abrams geslacht hebben het voorbijgaand priesterschap, maar, wat in Melchizedek werd afgeschaduwd, het eeuwig blijvend priesterschap vertegenwoordigt. Ja meer, want niet alleen het priesterschap, maar ook het koningschap werpt hier zijn stralenschoon over dit veld der gewijde geschiedenis. Maar dan wordt het, dunkt ons, aanstonds duidelijk, dat de beteekenis van dezen Melchizedek niet zoozeer in zijn persoon, als veel meer in zijn ambten is te zoeken. Heel dit optreden van Melchizedek, zijn zegening over Abram, zijn uitreiken van brood en wijn, zijn belijdenis van den Heere, moet niet louter formeel, zelfs niet persoonlijk, maar veeleer ambtelijk getaxeerd worden. Dit heeft Abram heel goed begrepen, waarom wij lezen, dat hier tienden werden gegeven van den buit. Dat is de heiliging van dezen veldtocht geweest, en Abram mag en moet ons hier ten voorbeeld zijn. Wanneer er dagen zijn van zegen, wanneer God Uw leven kroont met blijdschap, wanneer dankbare herinnering in Uw kring mag oprijzen, zie, dan moet het een van zelfheid zijn, dat ook de tienden, het offer, gebracht wordt in ‘s Heeren huis.
Melchizedek, Koning en Priester; iets, wat als gansch bijzonder in de historie ons toespreekt, omdat in den regel deze twee ambten niet in één persoon mochten gevonden worden. Maar bovenal achten wij dit samentreffen van koninklijk en priesterlijk ambt als een groote bijzonderheid, omdat wij hier niet hebben een afzonderlijke wijding tot deze ambten, gelijk dit was in erfopvolging van Aarons geslacht, maar dat deze ambten op Melchizedek alleen kunnen rusten krachtens scheppingsordinantie.
Is dit zoo, dan. treffen wij in Abram en Melchizedek de twee lijnen der algemeene en bijzondere openbaring aan, en leeren wij hier, dat de bijzondere genade er niet is om de natuur te vernietigen, maar om haar te herscheppen. Eens was er een oorspronkelijk koningschap en priesterschap. Het was, toen de mensch in den staat der rechtheid uitblonk in Edens hof als de kroon der schepping, toen het rijke beeld Gods in al zijn fijnheid van lijnen en in al zijn diepte van glans den mensch plaatste als Koning om te heerschen, als priester om te offeren, als profeet om den Naam uit te roepen in heel den tempel der schepping.
Deze adel der menschheid is door de zonde verdwenen en slechts in na-schemering, in flauwe trekken spiegelt deze oorspronkelijke grootheid in Melchizedek. Maar juist, omdat de persoon van Melchizedek in zijn ambten ons herinnert aan den oorspronkelijken glans is hij mij te schooner figuur van den Christus. Immers, dat oorspronkelijke, die rijke glans van het beeld Gods, dat leven in den staat der rechtheid kwam Christus weer herstellen. De mensch moet weer aan zijn bestemming beantwoorden, maar dat kan hij niet meer en .... God is met niet minder voldaan.
Hoe nu? Wel de Christus Gods is hier het antwoord.
Christus moge uit Israël voortgekomen zijn, maar zijn komst in het vleesch had geen uitsluitend Joodsche particularitische bestemming. Melchizedek, die niet uit Abrams lendenen is, is daarom als universeele vertegenwoordiger de rijkste type van den Christus, die nooit genoemd is „Zoon van Israël” maar wel „Zoon des menschen”. Niet voor een bepaald volk, maar voor de volken, niet voor een aparte natie, maar voor de menschheid heeft Christus de roeping zijns Vaders op aarde vervuld. Abram moet Melchizedek dienen, gelijk het Jodendom de volken moet dienen en Christus als de Zoon des menschen Jood en heiden moet dienen, opdat Hij ze allen met God verzoenen zou. Zoo krijgt de ontmoeting van Melchizedek en Abram niet alleen maar historische waarde, maar een buitengewone beteekenis voor het geheel der openbaring Gods. Niet Abram, maar Melchizedek is hier typeering van wat eeuwig blijft. De bijzondere genade is er, maar zij is er tusschen geschoven, zij draagt een tijdelijk karakter, en moet dienstbaar gesteld worden, opdat er op aarde een volk zou zijn, dat naar zijn oorspronkelijken staat God op het hoogst zou prijzen.
Maar dan moeten wij in den Christus als in den tweeden Adam hebben teruggevonden, wat wij in den eersten zoo jammerlijk verloren hebben.
Dan zullen wij onze verlorenheid in het paradijs hebben beweend, en al meer leeren beweenen, omdat uit onzen zondigen natuurstaat geen wierookoffer opstijgt tot Gods eer. Ook hier moet een ontmoeting zijn van den Meerdere met den mindere, of wilt van den Christus met den zondaar.
Melchizedek brengt brood en wijn, wat het lichaam sterkt, wat den geest verkwikt. Ja, dat is, wat de meerdere dan Melchizedek altijd voor zijn volk is, dat geleerd heeft alle zaligheid van Hem alleen te verwachten.
Christus staat altijd gereed om het hart te sterken, dat uit den strijd komt, of dat in den strijd dreigt ten onder te gaan. Hoe innig teeder weet de Heiland de ziel te verkwikken, die een zalige ontmoeting op den weg mag te beurt vallen. Dat is een verrassing. -* Gelooft maar niet, dat Abram op die ontmoeting met Melchizedek gerekend had. Een verrassing is elk woord des Heeren, elke handdruk van zijn trouw, elke kus zijner liefde, elke rusture aan Zijn hart.
Zalig, wie deze ontmoetingen met den Heere niet vreemd zijn, en die meer ontvangt dan brood en wijn: Dat meerdere, is het niet: de bezegeling in ons ziele-leven: „Mijne genade is U genoeg, en mijn kracht worde in uwe zwakheid volbracht.”
Koning van Salem, zoo lezen wij van Melchizedek.
Zouden wij met het koningsfeest en kroningsfeest achter ons, nu wij den verheerlijkten Heiland zijn troonzaal hebben zien binnenrijden, niet met te grooter heimwee en met te vaster vertrouwen opzien naar het Salem daarboven, vanwaar Hij ons toeroept: „Ik ga heen om Uw plaats te bereiden”?
Het Salem, waarin Melchizedek eens troonde, moge verdwenen zijn; Jeruzalem, het Salem, dat boven is, is onverwoestbaar. Daar is de residentie van onzen verheerlijkten Koning. Hij heeft zijn intocht gemaakt.
Wat zal het een groote ure zijn, als Hij nog eens, en dan voor het laatst, zijn intocht zal doen, maar dan niet alleen, maar omgeven van zijn volk, dat Hij kocht met zijn bloed, en dat Hij heiligde door Zijnen Geest.
Ook in het Salem hierboven is brood en wijn. Manna, dat bij God verborgen is en de wijn, dien wij nieuw zullen drinken in het koninkrijk des Vaders.
Dan hebben wij als Abram ook den strijd gestreden, dan zijn de wapenen neergelegd, dan is elke Kedor-Laomer, die ons hier zoo benauwd heeft, voor altijd verdwenen. Maar Salems Koning heeft voor d’ zijnen in de stad des vredes de woning gereed. De poorten dezer stad mogen wij heil heeten, en haar muren lof.
In dat hemelsch Salem zullen wij het nog in fijner zielsstemming zingen, dan eens het Israël der oudheid:

De Heer is groot, Elk zing’ Zijn lof
In Salems stad en tempelhof,
Waar onze God, bij zuiv’re tonen,
Op Zijnen heiligen berg wil wonen.
Wie is ‘t, die niet de Godsstad roemt,
De stad des grooten Konings noemt.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1933

De Wekker | 4 Pagina's

De vader der geloovigen (5)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1933

De Wekker | 4 Pagina's