Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vader der geloovigen (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vader der geloovigen (1)

In vreeze

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na deze dingen geschiedde het woord des Heeren tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet Abram: Ik ben U een schild. Uw loon is zeer groot.Toen zeide Abram: Heere, Heere, wat zult gij mij geven, daar ik zonder kinderen henenga, en de bezorger van mijn huis is deze Damascener Eliezer.Gen. 15: 1—2.

Wat is er een groot verschil tusschen den klimop en den eik. De klimop, die altijd en overal steun behoeft en zich zoo gaarne vastklemt aan muur of stam, en de eik, die zoo forsch en zoo fier en zoo vrij zijn kruin in het woud omhoog heft, terwijl zijn wortelen muurvast in de aarde zijn bevestigd.
Maar wanneer het stormt, en de storm aanwakkert tot een orkaan, die in zijn ontzettende vaart zooveel meesleurt, dan is het gevaar voor den klimop om te vallen niet zoo groot als voor den eik.
Als menige woudreus wordt neergesmakt, menige eik al krakend neerstort, dan moge de bladeren van den klimop trillen en aan zijn takken worden gerukt, maar het gevaar van te vallen was niet zoo groot.
Hoe grooter, hoe hooger, hoe forscher, hoe meer gevaar van neer te storten.
Dit beeld wordt zoo dikwerf werkelijkheid in de rijen der geloovigen. Er zijn kleinen en zwakken in het geloof, en er zijn vaders en grijsaards in het genade-leven. Er zijn teedere plantjes en er zijn eikenboomen der gerechtigheid. Er zijn zuigelingen en er zijn volwassenen in Christus. Maar op laatst gaat dé storm over allen en…. wat klimop is heeft het niet zoo hard te verantwoorden dan wat als een eik staat te groeien in den hof des Heeren.
Daar hebt ge bijv. Elia, den geweldige, den vuurprofeet van den Karmel, den gevreesde onder Israël en in Achabs huis en…. hoe is hij geknakt, toen de storm gierde, en zijn ziel wegschrompelde als een land dor en mat, zonder water.
Daar hebt ge Johannes den Dooper. Geen grooter onder die van vrouwen zijn geboren, geen krachtiger figuur in onverschrokkenheid, en straks in den kerker trilt zijn ziel, als hij geslingerd wordt in zijn geloofsleven: „zijt gij Degene, die komen zou, of verwachten wij een andere?"
Daar hebt ge Paulus, die in 't aangezicht van den dood durfde juichen, een geloofsheld, in wiens ziel het kristal zoo schoon schittert, en hij heeft tijden gekend, dat hij schreef: „ik was bij u in zwakheid en in vreeze en in groote beving." (1 Cor. 2:3).
AI deze eikenboomen zijn geschud en gehavend, en hebben geleerd, wat Petrus schreef, dat de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt.
Wanneer ge nu vraagt, waarom de Heere zulke stormen laat loeien en zulke zwarte wolken laat opstapelen aan den hemel des geestelijken levens van zijn meest geliefde kinderen, dan antwoorden we: De Heere wil zijn meest diep ingeleid kind leeren, hoe klein het in zich zelf, hoe afhankelijk het van den Heere is.
Wij zijn ook na ontvangene genade menschen met een hoogmoedig hart, op welks dorpel de slang der verzoeking altijd loert, die zoo spoedig het gift van eerzucht ons insist.
En nu laat de Heere zijn kind, zijn meest' geliefd kind het allereerst en het allermeest wel eens voelen, dat wie groot, zeer groot, zeer sterk is, dit alleen is door Gods genade. Dat komt het beste uit niet, wanneer wij in rechtzinnige termen over die genade spreken, en de leer der genade roemen, maar juist dan, wanneer wij die bijzondere genade missen en de Heere zijn genade-licht intrekt. Hoe moet dan weer de grootste leeren, dat we zoo klein, zoo onbeduidend zijn.
De Heere leert zijn volk altijd twee dingen: hoe sterk ze in Hem, maar ook, hoe zwak ze in zich zelf zijn.
Dat heeft ook Abram geleerd, dien wij hier op dit Bijbelblad in 'n ure van zielevrees aantreffen, maar die gelijk de akker door een malschen regen wordt verkwikt, geliik het kind door zijn moeder wordt getroost, zoo ook door den Heere weer wordt opgebeurd.
Hier wordt het ooit weder geleerd:

Hij troost het hart, dat schreiend tot Hem vlucht,
Dat ongeveinsd in 't midden der ellende
Zich naar Gods troon met zijn gebeên blijft wenden.

Bij Gen. 15 valt een aangrijpende, een ontroerende bladzijde uit Abrams leven voor ons open. Dit hoofdstuk is gansch iets bijzonders.
En dit niet zoo zeer om de bijzondere vertroosting, die Abram ontving als een dankbare verkwikking op zijn moeilijk pad, want dat heeft deze pelgrim al meermalen van den Heere genoten, maar veel meer om het eigensoortige, dat hier naar voren komt.
Gen. 15 is een nieuwe periode van Abrams leven. Wij moeten het hier opmerken, dat de Heere zijn kinderen leert om te wassen en toe te nemen in de genade en kennis van onzen Heere Jezus Christus. Voor Abram gaat het immers ook om den Christus. Wie het prachtige hoofdstuk uit den Galaten-brief heeft gelezen, waar de Apostel ons zoo duidelijk laat zien, hoe God aan Abram het Evangelie verkondigd heeft (Gal. 3 : 8) die zal in Gen. 15 vinden, hoe hier dit Evangelie, hoe hier de belofte al meer geestelijke diepte ontvangt.
.luist hierom is het te verklaren, dat van dit hoofdstuk aan Abrams geloofsstrijd al zwaarder wordt, naarmate de geestelijke rijkdommen al grooter beginnen te worden.
Gen. 12 geeft ons de roeping van Abram, en wordt het ons duidelijk, hoe God de bedding voor den stroom der genade zal leiden langs Abrams geslacht. Hier wordt bepaald Abrams houding tot de volken. De bijzondere openbaring krijgt in het midden der algemeene openbaring meer vasteren vorm.
Gen. 13 vinden wij Abram van Lot en van Sodom gescheiden, en wordt hij al duidelijker als erfgenaam van Kanaan aangewezen. Abram komt al meer op zich zelf te staan, en wordt al meer de type van zijn volk: dat volk zal alleen wonen.
Gen. 14, waar hij de worsteling heeft met de volken en de koningen rondom en waar hij Melchizedek als priester eert, laat ons Abram zien in zijn beteekenis voor Kanaan, en tevens in zijn waarde voor de historie van wereld en religie.
Gen. 15 laat nu de zon van Gods bijzondere heilsbemoeienis schijnen, waar in dit hoofdstuk de belofte van het zaad niet alleen wordt hernieuwd, maar in het verbond bevestigd (vers 18). Hier begint Abrams geloof al meer diepgang te krijgen, en de leer van de rechtvaardiging uit het geloof al meer glans (vers 6).
Het publieke optreden van Abram in het vorige hoofdstuk moge van waarde zijn, de geestelijke energie, die in dit hoofdstuk begint te gloeien, is oneindig veel meer. Wij kunnen het in den regel beter uithouden in de drukte van het publieke en politieke leven dan in de stilte van het geloofsleven. Gen. 14 laat ons geen inzinking, maar Gen. 15 laat ons wel een inzinking zien. Geen wonder. Het breede terrein van het publieke leven wordt veel gemakkelijker afgetreden dan het smalle pad van het heiligdom. In bondgenootschap optrekken tegen Kedor Laomer en Melchizedek eeren is veel gemakkelijker dan te leeren, dat in stil zitten en vertrouwen onze sterkte zal zijn.
Geestelijke rijping gaat vaak onder wintervlagen en najaarsbuien.
Wanneer wij .geen zwaard meer in de vuist en geen bondgenoot meer naast ons hebben, wanneer wij niets anders over hebben dan God en Zijn Woord der belofte alleen, wanneer wij wachten, wachten en weer wachten moeten en het alles schijnt teleur te stellen. God' zijn aangezicht voor ons verbergt en in de donkerheid voor ons en in ons woont, dan is het Abram alleen niet, die leert, hoe moeilijk het is om uit genade zalig te worden en door het geloof alleen te leven.
Hier wordt de eikenboom geschud, gescheurd, gespleten, en valt zijn sierlijken kruin en staat hij daai» ontbladerd en gebroken.
Dat is Abram in Gen. 15, waar wij ontdekken een inzinking van geloofsenergie, een arm en bang leven onder pijnlijke en smartelijke innerlijke aanvechtingen. Maar ook hier komt uit, dat de drukking der melk de boter geeft en de gloed van het vuur de waarde aan het goud.
De Heere laat zijn volk niet in 't verdriet.
Het is groot, dat de Heere zijn volk uit den nood redt, maar het is veel grooter, als Hij in den nood zich aan zijn kind wegschenkt en het met Zichzelf in nood en dood goed maakt.
Dat is Gen. 15. Door zielsbestrijding geheiligd, in zielsaanvechting getroost. Neen, hier is nog meer dan dit alles. Hier is sterkte en sieraad, hier is verbond en belofte, hier is vastheid en zekerheid voor een diep ellendig menschenkind.
Ja. Gen. 15 leert zingen:

In God is al mijn heil mijn eer,
Mijn sterke rots, mijn tegenweer.
God is mijn toevlucht in 't lijden.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1933

De Wekker | 4 Pagina's

De vader der geloovigen (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1933

De Wekker | 4 Pagina's