Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verbeid den Heere!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verbeid den Heere!

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen; Hij zal niet achterblijven.Habakuk 2 : 3b.

God had voor het Zienersoog van den Profeet het gordijn, dat de toekomst verbergt, opgerold, en hem een blik achter dit voorhangsel gegeven. Maar wat hij zag ontstelde hem. Hij zag tafereelen die hem in zijne ziel aangrepen;: hij aanschouwde gebeurtenissen, die hem met groote droefheid vervulden, want hij zag hoe de Chaldeen, dat machtige volk, dat toen reeds tot de alles overwinnende wereldmacht van Babel was gevormd, aankwamen als een wervelwind. En hij merkte hoe dit aanstuivende volk het volk der Joden onder den voet liep, het wegvoerde in de smadelijke en bange ballingschap, het verdrukte en vertrad en in velerlei ellende stortte. Als de Profeet dit alles aanschouwde, wist hij dat Israëls God dit kwaad over Abrahams zaad zoude brengen.
Dit alles bracht den Profeet in bange zorg. En deze dreef hem in de binnenkamer voor het aangezicht des Heeren, om daar voor het volk te bidden en te smeeken, om daar te pleiten op des Heeren genade en trouw. Ach, hij kan het maar niet verstaan, gelijk wij het menigmaal niet rijmen kunnen, dat nu des Heeren volk zoo door de diepte moet en die vijanden des Heeren, die goddeloozen, zoo mogen groenen als het groene kruid.
De Heere verhoort Zijn biddenden knecht. Maar anders dan hij hoopte. Want de Heere zeide niet, dat het kwaad niet komen zoude. Maar wel, dat de verdrukkingen aanstaande waren. Doch dat in het laatst Israël zonde verlost worden en de Chaldeën de vergelding des Heeren zouden ontvangen.
Doch dit zou niet dadelijk gebeuren. Jaren zouden verloopen eer deze Profetie aan Babels trotsche hart zonde vervuld worden.
Dit zou een tijd zijn, waarin de Heere „vertoeven” zoude. Jaren, waarin het schijnen zou alsof de Heere Zijn woord had vergeten. Tientallen van jaren zouden voorbijgaan, zonder dat deze bezoekingen Gods, en de daardoor ontstane bevrijding van Gods volk, zouden aanschouwd worden. En nu zegt de Heere zelf tot den Profeet, en tot allen die Hem verwachtten: „Zoo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen; Hij zal niet achterblijven.”
„Zoo Hij vertoeft.” Menigmaal is dit de weg des Heeren, Na Habakuks optreden zouden er nog enkele Koningen over Juda regeeren. Dan zou de ballingschap aanbreken, die zeventig jaren duren zoude. Meer dan honderd jaren zouden er, na Habakuks woord, voorbijgaan, eer des Heeren woord zoude vervuld worden. En de druk en de smaad, de zorg en de armoede, zouden maar voortduren. De goddelooze zondaars zouden zich maar vroolijk maken, zij zouden hun wasdom maar gedurig zien toenemen. En de Heere zoude maar niet komen, Hij zoude vertoeven.
Is dit ook niet de weg des Heeren geweest met de vervulling van de beloften waarin de Zaligmaker werd beloofd: Eeuwen zijn verloopen sedert de moederbelofte werd gegeven. En al dit eeuwen vertoefde de Heere.
Is het niet de ondervinding van elk die den Heere vreest? Gods Kinderen dragen een kruis. Hun weg is menigmaal een weg, waarin zorg, verdriet en jammerlijke plagen, steeds beurt om beun de matte ziel doorknagen. En hun geroep uit angst en vreezen. Klimt tot God het Opperwezen. Zij smeeken en pleiten zij worstelen.en dringen tot in de troonzaal door. Maar de Heere vertoeft te komen! Ervaart dit niet een ziel die bekommerd over haar zonden tot den Heere om genade roept? Wat een onrust is er in het hart! Wat een zuchten en uitzien naar den Heere! Het volk dat door God wordt arm gemaakt, roept tot God in zijn bekommeringen. Maar de Heere vertoeft te komen!
En heeft het hart de eerste liefde gesmaakt in de kennisneming van den weg der verlossing in den dierbaren Zaligmaker ontsloten, en valt dat hart zichzelf dan later, zoo bitter tegen, zoodat het roept om hernieuwde genade. Het blijft maar duister, want de Heere vertoeft!
Heeft de Heere ook niet stellig beloofd dat Hij weder komt om te oordeelen, de levenden en de dooden? Sprak niet de Profeet Gods van dien dag als een dag brandende als een oven? En nog blijven alle dingen als in de dagen der vaderen. De Heere vertoeft te komen!
Wat moeten wij van dit vertoeven des Heeren denken? Allereerst dat dit Zijn vrijmachtig welbehagen is: De Heere doet alles naar Zijn eeuwigen raad en wil. Hij verheerlijkt Zijn eigen welbehagen in alle dingen, ook als wij Hem verwachten, maar Hij toeft te komen. Wie zou den Heere hierin bedillen? Heeft Gods volk juist het welbehagen des Heeren niet hartelijk lief? Deze liefde doe ons rusten in Zijne vrijmacht. En doe ons berusten in Zijn toeven.
Want dit is verder ook des Heeren wijsheid. God doet alles met wijsheid en Goddelijk verstand. En wat is ons denken en verstand daarbij vergeleken? In de schepping en de genade, in de geschiedenis en eigen levensweg, overal blinkt Zijn hooge wijsheid. Laat ons dit hartelijk gelooven en daarin den Heere verheerlijken als Hij toeft.
Dit vertoeven is immers enkel goedertierenheid. Want hoe dikwerf is het al beleden: „als de Heere mij altijd had gegeven wat ik begeerde en zooals en wanneer ik het wenschte, hoe verkeerd was het uitgekomen.”
Zal ons hart dan niet vertrouwen op des Heeren goedertierenheden, die hooger zijn dan de hemelen, ook als Hij vertoeft?
En wat is dit toeven nuttig en tot ons bestwil. Het doet ons afhankelijk blijven van den Heere. Het doet ons den Heere aankleven en vasthouden. Het houdt ons werkzaam met Gods woord en Zijn beloftenissen. Laten wij dan in het toeven des Heeren geoefend worden om door het geloof meer te leven en te wandelen.
Dit beschaamt niet. Daarom zeide de Heere: „verbeid Hem.” In uw hart leve wat leefde in het hart van Micha, die zeide: „Ik zal uitzien naar den Heere ik zal wachten op den God mijns heils.’ In stilheid en vertrouwen zal uwe sterkte wezen.
Daarin moest het volk, dat ouder Jud; den Heere vreesde, geoefend worden ah het in de vreemdeling schap zuchten zou En daarin werden de geloovige vaderen geoefend als de belofte van de komst van Jezus in hun leven nog maar niet vervuld was.
Maar daarin worde ook de Gemeente des Heeren geoefend, als de dag var ‘s Heeren wederkomst nog niet verschijnt. Ach er is een droevig afzwerven van den Heere, een afzakken naar de wereld. Het geloofsleven is zoo droevig zwak en werkeloos. Hoe weinig word er geleefd naar het woord: „Laat uwe lendenen omgord zijn en de kaarsen brandende en wees gij gelijk aan der dienstknecht die zijn heer wacht als hi. van de bruiloft komt.”
Helaas! vele kinderen Gods verliezen zich in allerlei dingen, geestelijke en ongeestelijke, en leven niet dicht bij de wederkomst van hun Heere en Koning. Waar zijn de brandende lampen? Waar zijn de wakende dienstknechten? Waar is dat afsterven aan zich zelf en aan de wereld en dat opheffen van hart en oog naar den beminden Bruidegom? O, laten wij meer ons oefenen in het verbeiden van Hem Die straks komt ten gerichte! Dat verbeiden worde betracht in alle nood en kommer. Drukt ons het kruis, moeten wij tranenbeken storten vanwege onze ellende, gaan wij bezwaard en verlegen onder de vraag: „Wat moet ik doen om zalig te worden?” Zuchten wij: „de Heere heeft mij verbeten en God gedenkt mijner niet meer.” Laat ons den Heere stil verbeiden, Iaat ons alles in Zijne hand geven en op Hem wachten. Het toeven des Heeren doe ons niet murmureeren en opstaan tegen den weg des Heeren. Het doe ons niet ontevreden worden en ongeduldig van binnen. Het leide ons toch niet tot hopeloosheid en diepe verslagenheid. Maar het doe ons stil wachten en beiden. Dit verbeiden is geen werkeloos neerzitten. Geen zuchten: „er is niets aan te doen, men moet er zich maar in berusten.” Het is een biddend wachten, een beiden dat de middelen gebruikt die God heeft gegeven, de middelen der genade en alle geoorloofde middelen door Hem verordend. Het is een uitzien dat geoefend wordt onder den arbeid en op den Rustdag, op den weg en op de markt. Want het vervullen onzer roeping wordt er niet door opgeheven. Het is een vertrouwend verbeiden, een aan de beloften des Heeren vasthoudend wachten, een uitzien dat steunt op het onwankelbare woord des Heeren.
Zulk verbeiden is zalig en gelukkig voor het hart. Want daarin wordt des Heeren gemeenschap en gunst de sterkte der ziel. Welk een voorrecht heeft zulk een beidend hart boven de wereld, boven het historisch geloof dat geen levendige oefeningen des harten met God kent. De onbekeerde wordt wel wanhopig onder de zorg en het leed, de geveinsde wordt er wel kond en hard onder. Maar het den Heere beidende hart wordt door des Heeren hand gesteund en zalig vertroost.
Dit verbeiden is niet zonder hope. Daar is een dragende en steunende hope in. En die hope beschaamt niet. De Heere zelf zegt: „Hij zal gewisselijk komen. Hij zal niet achterblijven.”
Dit is een sterke belofte, want er staat eigenlijk: „komende zal Hij komen.” Dat is: „Hij is gekomen en zal komen.”
Dit is duidelijk onder het oude testament in betrekking tot de beloften van den Messias. Immers in symbool en schaduw was de Heere reeds gekomen om den Zaligmaker af te beelden voor het geloofsoog. In het geheele Oude Testament is de Heere: komende. Maar in de volheid des tijds is de vervulling verschenen.
Ook onder de ballingen is Hij komende gekomen. Want Hij zond zijn dienstknechten en had Zijn profeet ook in Babel. Door hun woord kwam Hij en ten slotte verloste Hij het volk uit den druk. Zoo is het ook in de Gemeente op aarde. Hij is de komende door zijn woord en sacramenten. Hij komt al de eeuwen door. Maar straks komt Hij zichtbaar op de wolken des hemels. .
En is het wel anders met een zoekende en bekommerde ziel? De Heere is reeds tot haar gekomen. Want uw onrust en verslagenheid, uw bidden en schreien, uw uitzien en wachten, uw boetvaardigheid en schuldbesef, uw liefde die uitgaat naar den Heere en Zijn dienst en vreeze, het is alles geen vrucht van uw natuurlijk hart. Maar daarvan, dat de Heere reeds tot uw ziel gekomen is.
Eveneens is het met al Gods uitziende volk. De Heere is reeds gekomen. En komende, zal Hij komen. Hij zal niet achterblijven. Hij zal aan uw ziel openbaren en schenken het zalig heil dat in Jezus is. Hij zal u in uw druk niet laten omkomen, maar met de verzoeking ook de uitkomst zenden. Hij komt zeker, en dan brengt Hij alles mede wat gij behoeft en nog veel meer. Die op den Heere vertrouwt zal niet wankelen in eeuwigheid. Hij heeft Zijn volk weer verlost uit de ellende van Babel en Hij is nog dezelfde trouwe ontfermer.
Het zal daar maar op aankomen of wij rechte verbeiders van den Heere zijn. Waar verwachten wij onze vrede, onze troost, onze uitkomst van? van onze eigen kracht? van onze gerechtigheid? van onze Christelijkheid? van ons historisch geloof? van onze deugd? van onzen Christelijken wandel? Ach, het zal ons bitter teleurstellen. Want hierop te vertrouwen, voert ons naar het eeuwig verderf. Mochten wij alle zelfvertrouwen verliezen en geloovig steunen op Hem Die beloofd heeft: „die Mij verwachten zuilen de krachten vernieuwen.”

Hoogeveen. Zuidersma

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1933

De Wekker | 4 Pagina's

Verbeid den Heere!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1933

De Wekker | 4 Pagina's