Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Openbaring 20:4-6 (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Openbaring 20:4-6 (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Reeds zagen wij, dat wij met „letterlijk” lezen geen stap verder komen, maar dat het karakter van dit Bijbelboek is om het juist niet te doen. Getallen als 4, 7, 24, 144, 666, 10, 1000 kunnen toch moeilijk letterlijk naar tijdtafel genomen worden?
Vervolgens, wanneer Ds Berkhoff heel zijn betoog van het duizendjarig rijk op dit Hoofdstuk der Heilige Schrift heeft geconcentreerd, zoodat Openbaring 20 het fundament en de climax voor het chiliasme is, dan zouden wij toch op zijn minst mogen verwachten, dat hier de wezenlijke kenmerken van het duizend jarig rijk aanwezig zijn.
Deze wezenlijke kenmerken zijn:
De bekeering en de terugkeer der Joden naar Palestina.
De herbouw van stad en tempel.
De zegeningen, die van dit bekeerde Jodendom zullen uitgaan voor de overige volken der aarde.
Het Jodendom als middelpunt der Christus-regeering op aarde.
Herstel van tempel en eeredienst en offerande.
Een eerste lichamelijke opstanding.
Een heerschen op aarde met Christus, duizend jaren.
Een vrederijk op aarde, waarop de economische en geestelijke verhoudingen nu wel niet zijn, wat ze eigenlijk wezen moeten, maar waar het toch een stuk beter zal zijn dan in deze kapitalistische maatschappij.
Een soort vernieuwing van maatschappij en kerk naar de idee van het christensocialisme.
Wie leest nu toch in Openb. 20 van dit alles één woord?
Wij kunnen de vraag hier zoo scherp en zoo duidelijk mogelijk stellen:
Gaat het in Openb. 20 over Christus èn over een beetje opgeknapte maatschappij en kerk op aarde? (een caricatuur-vrederijk)?
Of gaat het over Christus èn den hemel?
Zoo dit eerste, dan hebben alle chiliasten gelijk, zoo dit laatste dan valt het chiliasme als een droombeeld weg.
De chiliast wijst ons altijd naar de aarde, mengt het nationale met het hemelsch Jeruzalem dooreen, verwart het Davidisch koningschap op aarde met het Koninkrijk der hemelen, heeft geen oog voor het vleeschelijk Israël als symbolisch volk afbeeldend het geestelijk Israël (Filippenzen 3).
Maar Openb. 20 wijst ons juist naar den hemel heen en daar zullen wij ook de verklaring hebben te zoeken van de woorden: deze is de eerste opstanding.
De verklaring, die Ds Berkhoff in zijn boek daarvan geeft is grenzenloos willekeurig.
Hij schrijft in zijn boek (de Christus Regeering blz. 42): „Deze is de eerste opstanding. Weer is opmerkelijk, dat dit gesproken wordt met totale loslating van den visionairen vorm en van alle beeldspraak.”
Met totale loslating! Hoe is het mogelijk, dat iemand, die zegt de Heilige Schrift recht te willen doen, zulke scheeve dingen kan schrijven? Hoe kan iemand, die zich uitgeeft Gods Woord te verklaren, zeggen, dat bij deze uitdrukking de visionaire vorm kan verwaarloosd worden, terwijl het aanwijzend voornaamwoord „deze” direct op dit visionaire doelt?
Ds Berkhoff laat cursief drukken „de eerste opstanding” maar hij had het aanwijzend voornaamwoord „deze” cursief moeten laten drukken als hij hier Gods Woord had willen verklaren.
Wij kunnen wel begrijpen, dat Ds Berkhoff dit noodig had om de rest van zijn betoog klaar te maken, en dat hij de aandacht van den eenvoudigen lezer dadelijk wil spannen voor zijn leer van de eerste opstanding, maar wij laten ons op de klank van een woord niet vangen in het wargaren van een on schriftuurlijke leer.
Niet het woord „opstanding” en niet het woord „eerste” moet hier allermeest onze aandacht spannen, maar het woord „deze”.
Het is dus niet de eerste vraag, die om antwoord roept: wat leert de Apostel Paulus over de opstanding, zelfs niet moet hier gesteld: wat leert de Bijbel over de opstanding der dooden, maar de vraag, die hier alleen beslist en beslissen mag is: wat noemt Johannes hier de „eerste opstanding” en dat wordt door het aanwijzend voornaamwoord „deze” bepaald.
Leg nu Uw Bijbel eens naast U, mijn lezer, en lees dan eens vers 4 en vers 6 en gij zult mij moeten toestemmen, dat het woord „deze” juist op het visionaire doelt en herinnert aan den Ziener, die reeds in den aanvang van het boek der Openbaring schreef: „en terstond werd ik in den geest” (Openb. 4:2). En dan schrijft men toch maar zonder blikken of blozen: dat hier over de eerste opstanding gesproken wordt met totale loslating van den visionairen vorm.
Juist het visionaire, dat de Ziener doorleeft en dat hij in vers 4 beschrijft, noemt hij de eerste opstanding. Het woordeke „deze” laat hieromtrent geen twijfel over. Dit woordeke „deze” kan nergens anders op terugwijzen dan naar wat wij in vers 4 lezen.
Dit vers begint: „en ik zag tronen”.
Hoe menigmaal komt dit woord „en ik zag” al niet voor in dit boek zoo rijk en vol aan visioenen?
Ds Berkhoff zegt telkens met nadruk en waarschuwt steeds met klem, dat wij toch niet zullen vergeestelijken, als hier van „opstandig” gesproken wordt, maar wij wenschen niet te vergeestelijken bij een bladzijde als wij hier lezen. Wij betwijfelen, of Ds Berkhoff wel goed begrijpt, wat vergeestelijken is. Hij doet niets anders dan verstoffelijken en vervleeschelijken, maar daarom moet hij nog niet denken, dat nu ieder, die het met die vervleeschelijking niet eens is, aan vergeestelijking doet.
Wij wenschen dit woord „deze” te houden in het verband met het visioen, dat aan Johannes werd getoond en dan vergeestelijken wij niets.
Johannes zegt: „Ik zag tronen”.
Waar bevinden zich deze tronen? En hierop is geen ander antwoord te geven dan: in den hemel.
Van satan lezen we, dat hij een troon op aarde heeft. Openb. 2 : 13: Ik weet, waar gij woont, namelijk waar de troon des satans is. Openb. 13 : 2: En de draak gaf hem zijne kracht en zijnen troon en groote macht. Openb. 16 : 10. En de vijfde engel goot zijn fiool uit op den troon van het beest.
Gods kinderen daarentegen hebben tronen in den hemel. De ziener van Patmos aanschouwt ze nergens anders dan in de heerlijkheid. Lees eens dat heerlijk vergezicht voor heel de lijdende en strijdende kerk van Christus, zooals het geteekend wordt in Openb. 4:4: En rondom den troon waren vier en twintig tronen en op de tronen zag ik de vier en twintig Ouderlingen zittende, bekleed met witte kleederen en zij hebben gouden kronen op hunne hoofden. Of die andere teekening dezer hemelsche paradijzen, Openb. 11 : 16: En de vier en twintig Ouderlingen, die vóór God zitten op hunne tronen, vielen neder op hunne aangezichten en aanbaden God.
Het is toch wat al te grof om te lezen, wat bijv. een Bijbelverklaring van Dächsel zoo maar tusschen de regels aanteekent: „Ik zag tronen, geplaatst daar waar ik stond, namelijk op de aarde.”
Zoo verdringt en verwringt men de Schrift om toch maar ruimte te krijgen voor zijn aardsch-vrederijk en zijn duizendjarige Christusheerschappij op aarde.
En dan zegt diezelfde Bijbelverklaring er nog bij, dat Christus zich in dit aardsch vrederijk zich nu en dan eens zal laten zien en zijn gemeente in dit duizendjarig vrederijk op aarde zal bezoeken, evenals in de 40 dagen na zijn opstanding.
Waar kan een phantasie een lezer van den Bijbel al niet heenleiden!
Met geen letter wordt hier van de aarde gesproken, dat de zielen duizend jaren met Christus op aarde heerschen zouden, en toch houdt men maar vrijpostig vast aan die utopie, alsof ze hier in den Bijbel haar fundeering kan vinden.
Maar op die manier kunnen wij van den Bijbel alles maken, als wij het recht nemen om ik weet niet hoeveel tusschen de regels te lezen, en dan die geliefkoosde vleeschelijke idealen als het woord van God uit te dragen.
Hier is met geen woord van de aarde sprake.
Johannes zag nergens anders tronen dan in den hemel.
Niet naar de aarde noch naar een soort vrederijk op aarde, waarop bij al het mooie dat geschilderd wordt, de leelijke dood, en de vreeselijke zonde en de oude natuur en nog zooveel meer aan ongerechtigheid woont, maar naar de hoogte van hemelsche zaligheid wijst dit woord van Johannes heen.
Dat is geen vergeestelijken van Gods Woord, maar dat is volkomen recht doen aan dat Woord, terwijl zij, die door allerlei vleeschelijke verwachtingen omtrent een aardsch getinte Christocratie in deze zondige wereld worden gedreven, dit zeker niet mogen leeren bij een bladzijde van Openbaring 20.
En ik zag tronen, en als de Ziener van Patmos dit schrijft van Gods kinderen dan ziet hij ze altijd boven dit stof en boven dit vergankelijk leven, dan ziet hij ze in hemelsche heerlijkheid met Christus heerschen in zijn hemelsche troonzaal.
Deze is de eerste opstanding.
Ja, met dat woordeke „deze” zijn we nog niet klaar en ik denk hier aan het woord van mijn oud Leermeester van Lingen, die ons telkens op college zeide: vergeet toch die kleine woordjes in den Bijbel niet, zij kunnen van groote waarde zijn, en zooveel richting aan denken en verklaren geven.
Wij gaan dus de volgende week verder.
Een heerlijk onderwerp, hoor!

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1933

De Wekker | 4 Pagina's

Openbaring 20:4-6 (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1933

De Wekker | 4 Pagina's