Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Openbaring 20:4-5 (XI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Openbaring 20:4-5 (XI)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog is van beteekenis, wat de Apostel schrijft in 2 Thess. 2:1—3.
Vooreerst moeten wij hier iets zeggen over onze Hollandsche vertaling.
Wij lezen in den Hollandschen Bijbel „en wij bidden U, broeders, door de toekomst onzes Heeren Jezus Christus.”
Het woordje bij ons met „door” vertaald geeft niet geheel juist de bedoeling van den Apostel weer. Het Grieksch woordenboek op het Nieuwe Testament geeft een andere Iezing van dit voorzetsel „huper” en vertaalt: „met betrekking tot” de toekomst of „wat aangaat” de toekomst van Christus”.
De Apostel heeft dus in betrekking tot de toekomst van Christus iets te zeggen, iets te vragen. iets den Thessalonicensen te bidden n.l. dat gij niet haastiglijk bewogen wordt van verstand of verschrikt noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware.” Het verdient hier opmerking, dat de beste codices of handschriften van het Nieuwe Testament in plaats van den dag van Christus spreken van den dag des Heeren. Dit is voorzeker een ongezochte aanwijzing, hoe beide uitdrukkingen het zelfde zeggen.
Het wordt hier duidelijk, dat, wanneer de Apostel den Thessalonicenzen onderricht geeft inzake de parousie of toekomst van Christus, hij hun vrees wil wegnemen door aan te toonen, dat deze dag, dien hij den dag van Christus of dag des Heeren noemt, niet zoo onmiddellijk op handen is.
Het lijdt geen twijfel, of hier bedoelt de Apostel dezelfde zaak, en weet niet anders dan dat de parousie van Christus ook de dag des Heeren is.
Daarbij komt dat Paulus in dezen Thessalonicenzen brief steeds van Jezus’ komst ten oordeel spreekt.
Reeds in hoofdstuk 3 van den eersten brief had hij gezegd (vers 13), opdat hij uwe harten versterke om onberispelijk te zijn in heiligmaking voor onzen God en Vader in de toekomst (parousie) onzes Heeren Jezus Christus met alle zijne heiligen”.
Wat de Apostel onder deze parousie verstaat zegt hij breeder in den tweeden brief aan de Thess., hoofdstuk 1:7—9 „en U die verdrukt wordt verkwikking met ons, in de openbaring des Heeren Jezus van den hemel met de Engelen zijner kracht, met vlammend vuur wraak doende over degenen, die God niet kennen, en over degenen, die het Evangelie onzes Heeren Jezus Christus niet gehoorzaam zijn, Deweiken zullen tot straf lijden het eeuwig verderf van het aangezicht des Heeren en van de heerlijkheid zijner sterkte.
Ziedaar de teekening van de Bijbetsche parousie des Heeren, die zich niet laat aanpassen aan de zinnelijke parousie van het chiliasme, dat van de opname der gemeente droomt en van een achterblijven van een dood Christendom, dat de leugen zal gelooven. Misschien hebben nog niet vele lezers van „de Wekker” de utopieen van het chiliasme in zake de opname der gemeente gelezen. Men neemt dan aan, dat de antichrist niet kan komen, tenzij eerst de gemeente als de bruid van Christus is opgenomen. Deze opname — dit begrijpe de lezer goed — gaat aan de parousie van Christus vooraf, en valt daarmede niet samen. Al leert de Schrift zeer duidelijk, dat de gemeente des Heeren moet opwassen en zal blijven tot op de toekomst van Christus naar het woord des Apostels „ver trouwende dat Hij, die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus” (Filip. 1:6) en al heeft de Heiland zelf gezegd: „Ik ben met Ulieden, alle de dagen tot aan de voleinding der wereld”, de Chiliast droomt van een opname der gemeente voor deze voleinding. Eer dat de antichrist geopenbaard wordt zal de gemeente ten hemel gevaren zijn. In een oogenblik zullen de geloovigen van de aarde verdwenen zijn, zonder dat iemand weet, waarheen of op welke wijze zij vertrokken zijn en dan heb ik de volgende passage uit de pen van een chiliast opgeteekend:
„een ontzettende opschudding zal de gebeurtenis der opname van de gemeente te weeg brengen. Duizenden menschen zullen op eens verdwenen zijn. De man zal zijn vrouw, de vrouw haren man en de kinderen hunne ouders te vergeefs zoeken. De vriend, zal zijn vriend niet meer kunnen vinden. Den vorigen, ja, misschien den zelfden dag waren zij nog samen en nu is een van beide er niet meer. En wat nog treffender zal zijn, geheele huizen zullen ledig staan, waarin de bewoners al hun goederen en al hun geld hebben achterge-laten, gansche familiën zullen verdwenen zijn, zonder dat men er eenig spoor van kan vinden. Welk een ontsteltenis, welk een opschudding zai dit te weeg brengen. Het zal het onderwerp uitmaken van ieders gesprek, de dagbladen zullen er vol van zijn, men zal tot de ongerijmdste gissingen de toevlucht nemen, Maar de zaak wordt spoedig vergeten. De wereld zal zich verblijden van de lastige vermaningen der fijnen bevrijd te zijn, en wanneer zij dan het geld en goed, dat de christenen hebben achtergelaten, in hun bezit zal kunnen nemen, dan zal de schrik in uitgelaten vreugde veranderen.”
Ziedaar een stukje uit de fantasieën van het chiliasme.
In plaats, dat de leer der Schrift wordt aanvaard, die zoo nadrukkelijk zegt, dat de gemeente des Heeren de groote verdrukking in moet, dat er dagen van bange en ontzettende worsteling aanstaande zijn, zoo zelfs, dat als die dagen niet verkort werden, zelfs de uitverkorenen zouden worden verleid, en dat alen, die godzalig willen leven zullen vervolgd worden, wordt door den chiliast gefantaseerd een opname der gemeente, die aan de greep der benauwing ontkomt.
Ook hier heeft het chiliasme zijn steun gezocht in Gods Woord en getracht uit deze moeilijkheid zich te redden door te wijzen op Henoch en Elia, die immers ook voor de oordeelen met name den zondvloed en den ondergang van Israël zijn weggenomen, waaruit wordt afgeleid, dat ook de gemeente te voren wordt opgenomen, omdat wij in Henoch en Elia een type hebben van de opname der gemeente. Maar heel deze eigenaardige typologie wordt door de Heilige Schrift veroordeeld, omdat deze opname van Henoch en Elia nergens in de Schrift als type voor de opname der gemeente wordt gebruikt.
Als men daarnaar zoekt dan moet men zich aan Gods Woord zelf houden, en dan vinden wij deze typeering in Noach en wij lezen „alzoo zal het ook zijn in de dagen van den Zoon des menschen, zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk, zij werden ten huwelijk gegeven tot den dag, op welken Noach in de ark ging en de zondvloed kwam en verdierf ze allen.” Deze Schriftuurlijke uitspraak is daarom van zoo groote waarde, omdat zij in direct verband staat met de parousie als de Heiland zelf zegt dat het ook alzoo zal zijn in de dagen van den Zoon des menschen. Dit is directe typeering door Gods Woord zelf. En nu leert hier de Schrift niet, dat Noach weggenomen is voor de oordeelen, maar bewaard is in de oordeelen. Hieruit volgt rechtstreeks naar echt gezonden schriftuurlijken zin, dat de oordeelen er zullen zijn, en dat de gemeente van Christus in de oordeelen zal worden bewaard, hetgeen juist het omgekeerde is van het chiliasme, dat leert, dat de gemeente is opgenomen, eer dat de gerichten tijdens de teistering van den antichrist over het dan levende menschdom zullen gaan, Wanneer zal het chiliasme toch eens de sprake van het Woord van God beginnen te verstaan?

A. (Apeldoorn), S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1934

De Wekker | 4 Pagina's

Openbaring 20:4-5 (XI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1934

De Wekker | 4 Pagina's