Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Niet afdoende weerlegd (IX)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet afdoende weerlegd (IX)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr Kraan gaat nu, nadat hij de onware voorstelling heeft gegeven, dat in Ds Wisse en van Lingen doleantie en scheiding samengingen, (cursiveering van mij) verder met het bezwaarschrift van 1892 en wel over hetgeen ik schreef in mijn brochure pag. 30 en 31. Daar is te lezen het volgende:

"Hun eerste bezwaar was, dat nimmer de manslidmaten door de Kerkeraden waren opgeroepen om in dezen advies te geven.
Hier benaderen wij een belangrijk punt. De vraag is, moest dat, of moest dat niet.
Ik schrijf hier neder, en laat men probeeren mij te weerleggen, dat dit eisch is van Geref. Kerkrecht.
Waarom? Als ik hierop een eerlijk antwoord hoop te geven, dan moeten wij de zaak waarom het gaat, benaderen.
O, ik weet wel, dat men deze zaak gemakkelijk tracht goed te praten, maar die is niet goed te praten, dat is een zeer belangrijke fout geweest.
Ziet, de Kerkeraden, die door verschillende daden, o.a. afvaardiging naar de meerdere vergaderingen en lastgeving aan deze afgevaardigden en daar die afgevaardigden aan de beslissing der Synode hadden mede te werken, die Kerkeraden hadden de gemeenteleden moeten hooren, dat is naar Ger. Kerkrecht.”

Nu zou men hebben verwacht, wanneer mijn bestrijder daarop terugkomt, een volkomen weerlegging, maar ik mag vaststellen, dat mijn opponent dat niet heeft gekund en dat is geen wonder. Inplaats van dat nu eerlijk te bekennen, gaat Dr Kraan probeeren, om door allerlei ondergeschikte dingen, de zaak krachteloos te maken.
Hij begint de menschen duidelijk te maken in zijn Xle artikel, dat ook Ds Jongeleen dit bezwaar niet erg neemt en doet dat aldus:

„Hij zegt wel, dat het een eisch was van Geref. kerkrecht, dat de kerkeraden de gemeenten hadden moeten hooren; maar hij voegt er onmiddellijk bij: Dat de Doleerenden dit niet hebben gedaan, daarvoor zou nog iets te zeggen zijn, immers daar waren de Kerkeraden vrijwel overtuigd, dat de gemeenteleden tegen de vereeniging der beide Kerkengroepen geen bezwaar hadden, maar bij de Christelijke Gereformeerden was dit geheel anders.”
Nu van tweeën één: het was inderdaad eisch van Gereformeerd kerkrecht, om de leden te hooren; maar dan was dit eisch zoowel voor de kerkeraden der doleerenden als voor die der afgescheidenen. En dan moet Ds Jongeleen niet zeggen, dat de doleerenden vrij waren terwille van de practische omstandigheid, dat ze wisten, dat de gemeenteleden over het algemeen geen bezwaren hadden. Of het hooren was niet zulk een strenge, principieele eisch van het Gereformeerde kerkrecht, maar dan gaan niet alleen de doleerenden, doch ook de afgescheidenen vrijuit en waren ook zij er niet toe verplicht om de zaak door gemeentevergaderingen te laten beslissen.”

Inderdaad schreef ik dat, ja, ik schrijf dit nog, maar niet om de Kerkrechtelijke fout tot een minimum terug te brengen, maar om het duidelijk te maken, dat die fout voor de Chr. Gereformeerden meer van belang was.
En van de doleerenden èn van de Chr. Geref. was dit een fout, maar zooals het zoo vaak geschiedt, de gevolgen van een fout zijn voor den één ernstiger dan voor den ander. Dr Kraan had zoo’n commentaar daarvan niet mogen geven, neen, hij had mij en de bezwaarde Broeders van 1892 met degelijke argumenten moeten weerleggen en wanneer hij daartoe niet bij machte was, dan had hij òf eerlijk deze fout moeten erkennen òf er over moeten zwijgen.
Tevens had hij geen poging moeten wagen om de Synode van 1892 daarvan te rehabiliteeren, door aan te halen wat Prof Lindeboom, die wel op het standpunt stond, dat de leden der gemeente veel meer hadden moeten gekend worden, doch schreef: „Doch dit ligt niet aan de Synode”.
Nu gaat het er mij niet om, wie de schuldige is, maar wel of hier een fout is gemaakt en dat staat voor mij vast. Heel de Vereeniging van 1892 is van boven opgelegd en niet van onderen opgekomen.
Nu schijnt het, dat mijn bestrijder mij toch in zijn hart gelijk geeft, want hij schrijft:
„Ja, gesteld eens dat dit bezwaar tenvolle gelden moest, dan mag nog de vraag gesteld, of het feit, dat de Kerkleden in hun recht eenigszins verkort zijn, het vormen van nieuwe Kerken wettigt,” (Reform. 17 Nov, 1933).
Nu moet mijn opponent het bezwaarschrift niet in artikelen uit elkander gaan rukken, want het is één geheel en daarom mag de vraag niet worden gesteld, zooals Dr Kraan die stelt.
Nog weer even wil ik hem herinneren, dat wij in 1892 geen nieuwe kerk hebben gevormd. Neen, wij zijn gebleven, wat wij vanaf 1834 waren geweest, Chr. Gereformeerd.
Een nieuwe kerk vormen, dat hebben de doleerenden in 1886 gedaan. Zij hebben naast de Chr. Geref. gemeenten, doleerenden gevormd. Een feit, dat zelf geen Dr in de Theologie goed kan praten.
Neen, in 1892 hebben wij geweigerd om met de Vereeniging mee te gaan, toen zijn wij eenvoudig Chr. Geref. gebleven en daartoe hadden wij volkomen recht, wat onlangs nog door Dr H. Beets uit Amerika zelfs is verdedigd.
Wat Dr. Beets schreef, leg ik de lezers van „de Wekker” nog even voor en ook Dr Kraan c.s.
Hij schrijft, en in dit schrijven richt hij zich tot Ds Schouten, Ger. pred. te Amsterdam en tot Prof. Waterink, die krachtig propagandeeren, dat wij Chr. Geref. geen recht van bestaan hebben, het volgende:
„Wat we Ds Schouten willen vragen is het volgende: Wie heeft de autoriteit om te oordeeten of er „steekhoudende gronden uit Gods Woord” konden aangevoerd? Hier was indertijd een voorstel dat twee aparte kerkengroepen zouden vereenigen. Als er nu in 1892 „enkele Chr. Geref.” waren die in gemoede bezwaar hadden om mede te gaan — hadden ze voor God en menschen niet het volste recht om naar hunne overtuiging te handelen en op zichzelf te blijven staan? Net als de menschen der Continuing Prebyterian Church in Canada en de voortgezette Presbyteriaansche groepen in Schotland? Of, zoo ze later bezwaren gevoelden oprijzen — wie zou daarover als „jury” zitten? Toch niet de menschen die wèl mede gingen met de Unie van 1892. Wie is gerechtigd om te oordeelen, zooals Dr Waterink het in De Reformatie beschrijft, dat de Chr. Geref. Kerk „ ten onrechte bestaat en welks bestaan òf door de menschelijke dwaling (en dwaling is ook zonde), òf door menschelijken moedwil in stand gehouden wordt?” Ja, wie zal daar over als „jury” zitten? Zóó ongunstig oordeelen de Hervormden over de Afgescheidenen en Doleerenden en hun actie en standpunt. Achten we ze „Urtheilfähig?” Toch niet. Zóó oordeelen de Roomschen over de Reformatie die zij als Revolutie brandmerken. Storen we ons daar ook maar eenigszins aan? Toch niet.”

Zoo heb ik dus naar waarheid geschreven en het bezwaar, dat de gemeenteleden niet zijn gekend, snijdt in dien zin hout, dat Dr Kraan het niet krachteloos heeft kunnen maken.
Het is waar, het eindbesluit van de Synode van 1892 spreekt niet van Independentisme, maar maakt het nog erger. De Notulen melden: „De Synode oordeelt: dat aangezien het geldt de vereeniging van Kerkengroepen, de gemeenteleden in hun rechten niet zijn verkort” (cursiveering van mij).
Ik vraag mijn tegenstander en wel, of hij in dit besluit, op deze wijze geformuleerd het Geref. Kerkrecht nog kan vinden.
Ik niet, want hier gaat de plaatselijke Kerk met al haar rechten en belangen op in de kerkengroep.
De bezwaarden staan hiermede volkomen recht. Hun bezwaar was steekhoudend.

Jongeleen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1934

De Wekker | 4 Pagina's

Niet afdoende weerlegd (IX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1934

De Wekker | 4 Pagina's