Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Heilige karakteristiek des lijdens van onzen Heere Jezus Christus (VI)

Bekijk het origineel

Heilige karakteristiek des lijdens van onzen Heere Jezus Christus (VI)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zagen we een vorige maal bij de bespreking van het zielelijden van den Heere Jezus, hoe we daarbij ook dienen in rekening te brengen de zielsreflexen uit dàt lijden hetwelk menschen Hem aandeden; alsook uit het lijden naar het lichaam; thans willen we nog verder handelen van de kern van het zielelijden, het eigenlijke zielelijden; n.l. gelijk Hij in Zijne ziel geleden heeft regelrecht zooals God zelf Hem dit liet ervaren, in het tot zonde gemaakt worden voor ons; in het dragen van den vloek Gods over de zonde.
Eerstens doordien de Christus op gansch éênige wijze den aard der zonde heeft doorzien. Het was wel niet zonde, welk Hij zelf in eigen persoon had bedreven; maar toch wel de zonde door den mensen gedaan. Door den mensch, niet de zonde der gevallen Engelen; maar des menschen. Hij zelf is ook waarachtig mensch. Zoo heeft Hij de schrikkelijkheid yan ’s menschen val te beter verstaan. Zoo is zijn ziel vervuld moeten geworden zijn van heiligen weedom, dat de menschelijke natuur Gods Beeld zoo iets had durven bestaan. —
Hoe heeft die aanblik van de zonde Hem daarom juist moeten grieven.
Dan, de Christus heeft de volle strafwaardigheid erkend en doorschouwd. Zeker, ook de goddeloozen zullen die strafwaardigheid eenmaal moeten erkennen; maar zij zullen dat doen met een onheilig gemoed; waardoor de straf wel niet als minder zal gevoeld worden; maar Christus die met een heilige natuur dit doorschouwde, zal des te bedroefder zijn geweest; Hij zal zoo fijn heilig diep gepeild hebben: o, wat is die toornstraf Gods mijns Vaders toch vreeselijk; aangezien Hij (de Christus), krachtens het ten volle kennen en erkennen der. strafwaardigheid, er nu ook heiliglijk de pijnsmart in gevoeld zal hebben.
Dat is niet slechts in den gewonen zin pijn voelen uit het leed of uit de straf Hem aangedaan, maar de pijn in die pijn is geweest; de oorzaak waaróm die straf kwam; het kennen van de hand (des eeuwigen, heiligen, liefdevollen Vaders) die de toornroede bestuurde, — Als een rechtgeaard kind zich aan zijn vader vergrijpt, en dan getuchtigd wordt, zal die tuchtiging meer pijn in de ziel van dat kind veroorzaken, dan wanneer al zulks den ontaarden zoon overkomt. Ziedaar in welke richting we hier moeten denken. Al is het beeld uit den aard slechts een zwakke schaduwslag.
En wat nu dat zielelijden zelf aanbelangt in het dragen van den toorn Gods, dan merken we ten eerste op, dat die toorn Gods zelf, op en voor zich zelf, een voor den Christus juist onverdra gelijke ervaring der ziel moet geweest zijn. — Immers de goddeloozen zullen van dien toorn, van die verlating Gods wel om zoo te zeggen de ellendevolle gevolgen ervaren, tot een helsche verdoemenissmart; maar de toorn als toorn zelf, gesteld eens dat er geen helsche smartgevolgen aan verbonden waren, zal hun niet tot heilig zieleleed zijn.
Bij den Christus is dit nu juist anders. Het geval op zichzelf reeds, dat God moet toornen en toornt, doet zijn ziel weenen. En dan die toorn zelf naar den inhoud: de Godverlatenheid, o wie zal ooit kunnen indenken, wat dat inhield, en wat dat inhield voor Hem; voor Hem die van nature op diepe, innige gemeenschap Gods was ingesteld. — Al had (laat ik mij zoo eens mogen uitdrukken) die toorn geenerlei smart verwekt, dan was die toorn zelf voor den Christus een schande, een onnatuur, een contrast, een rampzaligheid. — Hij was in staat dien toornbeker te ledigen en den droesem te proeven als geheel en al contrastisch met een ware menschelijke, heilige natuur. — In de hellebenauwdheid in te dalen, en dan zelf hemelsch te zijn en niet helsch te worden, zou dit geen zevenvoudige verdieping van het fijn aanvoelen dezes leeds kunnen genaamd worden?
Dat de Vader in ongenoegen zijn ongunst over het zondefeit moet toonen, dit smart den Zoon ongemeen. Dat de Vader deswege Zijn aangezicht verbergt, het is den Zoon een hel op zich zelf.
En dat dan in die hel alle lafenis ontbreekt, de lafenis die Hij weleer heeft genoten, dat is een verteerend vuur in Zijn boezem.
En dat Hij dan integendeel Satan’s doemlust moet ervaren, zonder iets als tegenredenen in te kunnen brengen, dit is voorwaar een zielepijnbank te heeten.
Men zegt wel eens, dat het zielelijden van Christus is geweest, dat Hij hetzelfde heeft moeten lijden, hetwelk de goddeloozen in de rampzaligheid zullen moeten torsen. En, inderdaad wat den inhoud van Gods toorn aanbelangt is zulks waar; maar toch is er nog dieper te peilen. Immers Hij moest het lijden zóó, dat Hij àl den aard er van goed doorschouwde en dies dóórvoelde. Zóó moest Hij het lijden, dat Hij het geheel afleed d.w.z. dat Hij dien toorn totaal verslond; dat Hij dies uit die hellebangheid kon terugkeeren; omdat de beker ledig was gedronken. Hij moest dus onder die toorn totaal uiteen gerukt worden: en dan zóó, dat Hij die uiteenscheuring goed bewust ten volle verstond en ervoer; en alzoo de diepten van den eeuwigen dood, in de Godsverlatenheid moest peilen, totaal, af, zoodat er niets meer uit te sterven (in geestelijken zin verstaan) viel; en Hij uit die helsche gevangenis kon terugkeeren.
Den dood van allen dood, ook den eeuwigen dood uitsterven, omdat Hij in de kern van zijn wezen als goddelijke persoonlijkheid onsterfelijk is; o, wat een ondoordenkbaar zieleleed is dit geweest!
Sterven en dan toch te weten, te doorvoelen, wat dat sterven zelf is; in den dood zinkende den dood toch goed helder door te maken, o wat een ijselijke afgrond is dit! Van God verlaten te worden, en dan toch God goed te zien; zóó God te ontmoeten dat Hij het verlaten~van~ God goed doorleeft; wie, o sterveling, kan dit vatten? Welk een contrast voor Zijne ziel. — We hopen het straks nog breeder toe te lichten.
(Wordt vervolgd.)

Wisse.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1934

De Wekker | 4 Pagina's

Heilige karakteristiek des lijdens van onzen Heere Jezus Christus (VI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1934

De Wekker | 4 Pagina's