Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Niet afdoende weerlegd (XI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet afdoende weerlegd (XI)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verschillende dingen, die van ondergeschikt belang zijn en waarmede Dr Kraan naar voren komt, zooals het weigeren van Docent van Lingen en Ds Wisse. Ds Schotel en Ds Wessels, om op het voorstel van de Classis Amersfoort der Geref. Kerken integaan, om met elkander saamtespreken e.a., zal ik laten passeeren, doch op hoofdzaken, wil ik nog verder acht geven.
Vooreerst dan dit. Dr Kraan schrijft in „de Reformatie” van 5 Jan. 1934 het volgende:
„Wat Ds Jongeleen in deze zaak betreft, — hij verkeert met zichzelf in een zonderlinge tegenspraak. Op blz. 13 van zijn brochure werpt hij de vraag op: „Was de Afscheiding separatistisch? Was zij een voorloopig iets?”, waarop hij dan antwoordt: „Op het oogenblik zegt niemand in de Geref. Kerken dit meer openlijk. Men spreekt niet meer van de separatie van 1834 en de reformatie van 1886, maar men erkent, dat het werk van 1834 een reformatorisch werk is geweest. Zoo spreekt men zich tenminste uit.” En terwijl Ds Jongeieen zelf het feit constateert, dat de scheiding van 1834 voluit onder ons als reformatie wordt erkend, is hij toch nog Chr. Geref. predikant en schrijft hij bovendien een heele brochure om te betoogen, dat in 1892 toch maar het beginsel van de scheiding verloochend is. Wie dit met elkaar rijmen kan, beproeve het. Ik zie er geen kans toe. Tenzij ik zou moeten aannemen, dat Ds Jongeieen door het cursief laten drukken van het woordje „openlijk” zijn ware gedaante bloot geeft en dus zijn kerkelijk standpunt bepaalt door verdachtmaking, en door zich een oordeel aan te matigen over het innerlijk leven van anderen, waarover ons juist het oordeel niet gegeven is.”
Het doet mij waarlijk genoegen, dat Dr. Kraan mij op deze wijze in de gelegenheid stelt, op deze zaak wat verder in te gaan.
Ik begin hem dan te zeggen, dat ik dit nu niet meer zoo schrijven zou en dan niet, omdat ik door Dr Kraan ben overtuigd, dat ik met mij zelf in tegenspraak ben, want daar is geen sprake van, ik hoop hem dat aanstonds duidelijk te maken, maar omdat ik nu meer weet, dan toen.
Ik begin dan iets terug te nemen en wel de uitdrukking: „Op het oogenblik zegt niemand in de Geref. Kerken dit meer openlijk”.
De bedoeling van deze uitdrukking is, naar het verband, openlijk zeggen, dat de Afscheiding Seperatie, seperalistisch was. Voor die teruggenomen uitdrukking zet ik nu: „Zelfs nu nog stelt men het werk Gods van 1834 in de Geref. Kerken voor als seperatie’.
Is dat waar?
Ja, ik heb hier voor mij „de Wachter” van 16 Febr. 1934.
In dat nummer komt Ds Rietberg op een krasse wijze tegenover één van zijn collega’s te staan en wel tegen Ds Barkey Wolf uit den Haag.
Laatstgenoemde Predikant heeft in de Noorderkerk te den Haag een rede gelouden over het onderwerp: „De geest der Afscheiding van 1834”.
Ds Barkey Wolf heeft in die lezing dingen gezegd, waardoor een onjuiste opvatting van de Afscheiding naar voren komt.
Daar is het van de lippen van een Geref. Predikant beluisterd, dat in 1834 een separatie heeft plaats gehad.
Het kan Dr Kraan en ook de lezers van "de Wekker” nuttig zijn, om eens te hooren,wat Ds Rietberg hierop aan het adres van den Haagschen Predikant heeft gebracht. Het is het volgende:
„Ik moet aannemen, dat Ds Barkey Wolf op deze wijze gesproken heeft; wat hier staat getuigt echter alleen van oppervlakkigheid en begripsverwarring. Dit komt reeds uit in het gebruik van het woord „Separatie”. Ds Barkey Wolf moet weten — anders moet iemand niet over de Afscheiding praten — dat onze vaderen dit woord nooit gebruikt hebben en het ook niet zouden willen gebruiken. Als zij de kerkelijke beweging, waarin God hun een plaats had gegeven. moesten typeeren, gebruikten zij niet het woord „Separatie”. maar „Reformatie”. (Zie het tijdschrift, dat zij vanaf 1836 hebben uitgegeven). Als de Afscheiding werkelijk Separatie was geweest, moeten wij haar zoo spoedig mogelijk ongedaan maken. Ik behoef mijn collega er toch niet aan te herinneren, dat „separatie” beteekent: uiteen doen gaan wat gelijk is, losmaken van wie u gelijk zijn. Dat is de Afscheiding van wat niet van de kerk is. Daarom is het met haar karakter in strijd haar Separatie te noemen. Dat moeten we maar overlaten aan die menschen, die in Rome en in „de Separatie” de grootste vijanden zien. Hun terminologie moeten wij maar niet overnemen! Bovendien gebruikt onze belijdenis art. 28 (in de Latijnsche uitgave) niet het woord „separeeren” voor „afscheiden”.
Deze taal is zoo duidelijk mogelijk en Ds Jongeleen en de Chr. Gereformeerden bewijzen er uit, dat nog in de Geref. Kerken het beginsel der Afscheiding geweld wordt aangedaan.
Laat mijn opponent dat artikel uit „de Wachter” eens lezen, misschien leert hij er iets uit, waarvoor hij nu nog blind schijnt te zijn.
Ook heeft Ds Barkey Wolf nog gezegd, dat de Afscheiding het tijdperk van het Kind was en dat na de Doleantie de Kerk pas man is geworden.
Gerust, hoe vreeselijk ik dit vind, het is toch eerlijk. En eindelijk meldt Ds Rietberg dat Ds Barkey Wolf heeft gezegd, dat de Vaders der Afscheiding Kettersche dingen deden. In het jaar dat men in de Geref. Kerken het werk des Heeren in 1834 gedaan, zal gedenken, mogen zulke dingen gezegd en geschreven worden. Ik heb tenminste nu nog geen bewijs, dat de Haagsche Predikant op de vingers is getikt.
Doch neemt nu eens aan, dat ik, hetgeen in mijn brochure staat, er precies zoo had laten staan, had Dr Kraan dan gelijk? Was ik dan met mijzelf in tegenspraak?
Ik roep mijn tegenstander toe, kalm aan Collega, loopt niet zoo hard van stapel, maar denkt er eens aan, dat, als twee hetzelfde zeggen, zij toch hetzelfde vaak niet zeggen.
Wanneer Ds Jongeleen de Afscheiding van 1834 beschouwt, doet hij dat anders dan Dr Kraan c,s.
Neen, ik maak mij niet schuldig aan verdachtmaking, als ik constateer dat men daar, met de uitroep de reformatie van 1834, iets anders bedoelt, dan wij Chr. Gereformeerden doen. Dr Kraan is daar zelf het bewijs van als hij in den diepsten grond een poging waagt, om het beginsel van 1834 als doleantie te vervormen.
Hoe mijn bestrijder dat doet, zal ik de lezers laten hooren en dan hoop ik D.V. een volgende maal mijn critiek hierop te geven.
In hetzelfde nummer van „de Reformatie” schrijft Dr Kraan:
„Ook in de Nederlandsche afscheiding is op sommige plaatsen al de doleantie-methode gevolgd. Strikt genomen heeft zelfs de scheiding meer uit het beginsel van de doleantie geleefd, dan Ds Jongeleen voorstelt. Er waren er reeds in 1834, die scherp onderscheid maakten tusschen kerkbestuur en kerk, en die hun kerkelijke daad zagen wel als een breuk met het eerste, doch niet met de laatste. Van Velzen b.v., die zoo kras mogelijk verklaarde, dat hij niet meer behoorde tot het Hervormde Kerkgenootschap, en in geen verbinding meer wilde staan tot het bestuur der Ned. Herv. Kerk, sprak aan den anderen kant toch ook uit: „Ik blijf niettemin een dienstknecht Christi, en leeraar in Zijne Gemeente; welk ambt de Heere mij heeft opgedragen en geen mensch mij kan ontnemen”.
In de acte van afscheiding van Doveren, Genderen en Gansoijen, verklaren Scholte met de zijnen „dat wij niet langer onder zulk een bestuur willen leven en met hen die zich er aan onderwerpen in kerkelijke gemeenschap verkeeren; maar …… als gereformeerde gemeente van hen afscheiden…… en onze van Godswege beroepene Opzieners en Ouderlingen zullen zich in het openbaar kerkbestuur voor het tegenwoordige houden aan de kerkeordening van de Synode van Dordrecht, gehouden in de jaren 1618 en 1619”.
Brummelkamp weigerde te erkennen de verbintenis met het Hervormd kerkgenootschap te hebben verbroken en hield het tegendeel staande „daar ik niet protesteer tegen het Gereformeerde, maar alleen tegen dàtgene, wat Anti-Gereformeerd is.”

Jongeleen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1934

De Wekker | 4 Pagina's

Niet afdoende weerlegd (XI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1934

De Wekker | 4 Pagina's