Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Heilige karakteristiek des lijdens van onzen Heere Jezus Christus (VIII)

Bekijk het origineel

Heilige karakteristiek des lijdens van onzen Heere Jezus Christus (VIII)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

We staan, zooals de lezer bemerkt, wel zeer in ’t bijzonder en lang stil bij de kern van het lijden Christi; n.I. zooals Hij de hellediepten moest doorwaden. Daar ligt ook eigenlijk het centrale punt der verdienende oorzaak onzer behoudenis. Hier is Hij de Borg in al zijn verdienend werk en dierbare schoonheid.
Daarom willen we de verschillende reeds vermelde momenten ten deze saam vatten, en dan, meer geordend, rondom het vierde kruiswoord beschouwen.
Ik weet wel we zullen enkele dingen herhalen; maar dat kan toch voor het overzichtelijke geen schade doen. Integendeel. Zelfs worden de enkele zaken, hoop ik, nog eenigermate verhelderd.
Tegelijk krijgen we dan gelegenheid om nog iets te zeggen aangaande het natuurtafereel der duisternis op het kruis.
De klacht der verlatenheid is ten allen tijde beschouwd als het kernpunt in den borgtochtelijken zielearbeid van den Christus met recht. Zij vertolkt ons, dat Christus voor ons in de helsche benauwdheid is afgedaald. Afgedaald, doordien Hij er in is neergeworpen. Hier, als het ware aan de deur der hel staande, hooren wij van achter die deur den zieleschreeuw van den Christus uit de helsche plage. — Het is de vertolking der disharmonie in alle absoluutheid. Want de verlatenheid is niet vernietiging geweest. Gods vloektoorn vernietigt niet in letterlijken zin, neen, maar de verhoudingen worden in haar tegendeel omgezet tot een blijven, tot een functionneeren, maar dan in omgekeerde, dat is in disharmonische richting en kwaliteit.
Verstaan we daartoe vooraf, dat de gelukzalige toestand in het Godsrijk, van Gods doorwoning, van den hemeltoestand is: harmonie; gelijk harmonie is: overeenstemming tot beleving des levens.
God is niet boven ons ver verwijderd van ons, deïstisch, enkel en alleen een God van verre. Hij is ook niet met ons vereenzelvigd, pantheïstisch. Maar Theïstisch is Hij met zijn schepsel, in onderscheidenheid des zijns, toch in gemeenschap. En is die gemeenschap nu ongestoord, niet door de zonde aangetast, dan is dit tot een drievoudige harmonie; n.l. harmonie met God. en alzoo harmonie met de schepping, de natuur, en harmonie met ons zelf.
De vloek der zonde keert dit nu om in disharmonie, ook naar drie sferen. Disharmonie met de schepping; met God, en met ons zelf. Zoolang nu de uitlatingen van Gods algemeene goedheid zich nog niet ten volle hebben ingetrokken, is deze disharmonie nog niet volstrekt; dan wordt ze nog beperkt, opgehouden, en is relatief. — Maar als nu Gods vloek doorzet, dan zien we de absolute disharmonie. — Dat is niet de absolute vernietiging, maar de dóórgezette ommekeer in de Ievensfunctionneering; en dan naar alle drie de sferen tegelijk.
Ik meen, dat we in het vierde kruiswoord daarvan een vertolking vinden; en dat we, ter ure toen dit woord werd uitgeroepen, dit ook van nabij kunnen waarnemen.
De schepping zelf getuigde er van. Er was disharmonie met en in de schepping daarbuiten. Zeker deze disharmonie is centraal gegrond in het conflict tusschen God en den Christus; maar we wijzen er hier nu toch eerstelijk op, omdat als het ware dit het eerste, en althans het direct tot ons sprekende „vestigium” is, het spoor, het teeken van den aanwezigen God der heilige wrake; ja van den aanwezigen God, maar dan als God der wrake en dit voor den Christus een aanwezigheid is, die verlating kan heeten. God aanwezig in zijn… ongunst.
De schepping verandert (ze is niet vernietigd).
Op den klaren middag, het is twaalf uur, bedekt duisternis de gansche aarde. Dit was een bijzondere gebeurtenis, welke, zooals bekend kan geacht worden, niet te verklaren is uit een z.g.n. zoneclips. Deze kan omtrent den Paaschtijd nooit zijn. En duurt ook niet zoo lang. Het is een gansch éénige duisternis; waarbij God in zijn schepping het licht, dat in het licht tot ons komt, als inhoudt, verduistert. Wat het licht tot licht maakt is een ondefinieerbaar, een onverklaarbaar, een onuitlegbaar verschijnsel, In zoover is licht een scheppings-wonder. — En dat wat licht tot licht maakt boudt daar nu op; vlucht weg.
Zou zulks niet in verband staan met Hem, die, op dat kruis, Zelf in absolute decompositie geraakt?
Wij meenen van wel.
Leven is verbinding, compositie. Dood is niet vernietiging; maar onrbinding, decompositie. — Nu is in de compositie de aard, de harmonie; en in de decompositie de disharmonie de kwaliteit, de eigendommelikheid.
Als nu de Christus in de decompositie aller decompositie geraakt, is het dan wonder, dat heel de schepping alsmede ontbindt, en dat dies het eerste, wat in het leven van deze compositie getuigt, n.l. het licht, wegvlucht, ondergaat; tot disharmonie.
Een disharmonie wegens de disharmonie, welke is ontstaan tusschen Hem zelf en die schepping.--
Immers Christus is de Zoon van God naar zijn eigenlijke persoonlijkheid. Dan noemt Johannes Hem, de tweede Persoon, het Woord, den Logos, waardoor alles is geschapen; waardoor al het zijnde logisch is, en in harmonie des levens bestaat. Hij, als het Woord, draagt al die schepping in levensharmonie.
Is uit God, den Vader, het zijnde zelf; het zóózijnde, hoe de schepping is, n.l. goed, harmonisch, het licht in het licht dier schepping, waardoor ze logisch is, en logisch functionneert; waardoor ze een kosmos, een sieraad is; — zie dit alles is door het Woord, den Zoon, die deze wereld doorwoont.
Nu sterft de Christus, ja eigenlijk nog beter gezegd, in het fijne punt, de point der zaak, alles beschouwd: nu ontstaat tusschen dien Christus en den Vader, het conflict des vloeks, de verlatenheid. Wel zeker, dat zegt niet, dat Hij als Zoon, naar zijn godheid, wordt verlaten. — Neen dat is naar zijn menschelijke natuur geweest. Maar toch die menschelijke natuur is met die goddelijke vereenigd. — En zoo ervaart de schepping op voor ons verder onnaspeurlijke wijze toch de invloeden van dit proces; hetwelk inderdaad een kosmische (heel de scheppingrakende) zijde heeft. Al is de Zoon naar zijn goddelijke natuur niet lijdende, maar al is alleen de menschelijke in zielearbeid, toch wordt die menschelijke gedragen door deze goddelijke persoonlijkheid; en zoo is wel te zeggen dat de persoon van den Christus zijn werkingen inhield in die schepping. — Om zoo te zeggen; een oogenblik kwam God de Vader zóó in zijn toorn deze scheppingssfeer binnen, regelrecht aankomende naar het kruis, om dààr te treffen, — dat de schepping als begon te beven en te verdonkeren. —
Het is als een teeken van het intrekken van Gods algemeene gunstige bemoeienis. Als de Zoon van God de doodsjordaan nadert en Hij zijn eerste voetstappen daarin zet, dan is het alsof de schepping tot haar ondergang nijgt. —
De hemel wordt zwart van dit schelden Gods.
Deze duisternis is als het coloriet, de kleuromlijsting waarin thans het kruis moet geplaatst gezien.
(Wordt vervolgd.)

Wisse.

P.S. Waarschijnlijk zal het vervolg eerst over 14 dagen kunnen komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1934

De Wekker | 4 Pagina's

Heilige karakteristiek des lijdens van onzen Heere Jezus Christus (VIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1934

De Wekker | 4 Pagina's