Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het tractaat. (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het tractaat. (4)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is al te doorzichtig, waarom het „Tractaat” gaarne met een beroep op de kerk onder Israël de positie in het Hervormd Genootschap tracht te vergoelijken.
Het is dezelfde redeneering, die thans nog door mannen als Ds. Lingbeek en heel de confessioneele beweging in het Hervormd Genootschap wordt gehouden.
Had de doleantie het standpunt der afscheiding gekozen, had zij voor Schrift en belijdenis het hoofd willen buigen, zij zou onvoorwaardelijk eigen positie veroordeeld hebben, en naar eisch der Gereformeerde confessie zich gevoegd hebben bij de kerk der afscheiding, die de eenig wettige en zuivere openbaring van het Lichaam van Christus in Nederland was.
Nu moesten allerlei kunstgrepen gedaan, en allerlei filosofische redeneeringen gehouden om eigen positie tegenover de kerk der scheiding te handhaven, ja nog erger, om een pleidooi tegen de afscheiding te houden. Over deze kunstgrepen merkt wijlen Ds. Gispen in zijn „brieven aan een vriend te Jeruzalem” zeer snedig op: (20 Juni 1884).

„Evenwel, de wijze waarop Dr. Kuyper de scheiding bestrijdt, strekt niet alleen hem, maar ook haar tot eere.
Waar zooveel scherpzinnigheid en fijne onderscheidingen blijken noodig te zijn, zoowel om eigen gedragslijn te rechtvaardigen, als om het ongegronde van de scheiding te betoogen, is, dunkt mij, het bewijs gegeven, dat de kerkelijke beweging, die in 1834 begonnen is, en waaruit de Christelijke Gereformeerde Kerk geboren is, eene niet zoo dolzinnige daad is geweest als velen gemeend hebben en helaas nog meenen,”
En over de logische betoogtrant van het „Tractaat” schrijft Ds. Gispen, dat die veel gelijkt op de redeneering van een, die beweert, dat er slechts twee kleuren zijn, wit en zwart. Al het andere bestaat niet. En dan gaat Ds. Gispen voort (2 Mei 1884):

„Als zoo iemand u vraagt: Is dit ding wit? en gij moet zeggen: neen, dan heeft hij het gewonnen. De schrijver van het Tractaat redeneert ook eenigermate zoo. Als eene kerk niet is een valsche Kerk of Synagoge des Satans geheel en al door den satan bezeten, dan is zij nog een ware Kerk, Uit! Mag eene gereformeerde zich van eene ware Kerk afscheiden? Antwoord: neen! Indien een man van groote geleerdheid en zeldzame betoogkracht als de schrijver van het Tractaat zoo redeneert, kunt gij licht begrijpen, dat zijn woord beslissend is voor duizenden.”
Het is dus lichtte verklaren, hoe gemakkelijk in de lijn van deze consequenties een kerkbeschouwing werd getooverd, die lijnrecht tegen die der afscheiding inging. Hiervoor moest de kerk onder Israël en enkele uitspraken uit oude Gereformeerde Dogmatici dienst doen.
Wij hebben altijd gemeend, dat de kenmerken van de ware Kerk drie in getal zijn: de reine prediking des Evangelies, de reine bediening der sacramenten en de rechte uitoefening der kerkelijke tucht (art. 29 Nederl. geloofsbelijdenis.) In het „Tractaat” daarentegen kunnen wij steeds aanvoelen en lezen, dat de doleantie dit deel der belijdenis niet onvoorwaardelijk wenschte te onderschrijven. Zoo lezen wij op blz. 168—169, dat wijzer en beter mannen, gelijk de Moor, Turretin, en wie niet, er steeds op gewezen hebben, dat niet elk der drie kenmerken even onmisbaar is alsook, dat in het afeischen van deze drie kenmerken zekere speelruimte dient gelaten voor gradueel verschil.
En dan wordt gewezen op het oude Israël: Schrikkelijk en gruwelijk waren de schilderingen, die de profeten Jesaja, Jeremia, Joël, en Habakuk ons geven van de zonde der Jeruzalemsche Kerk in hun dagen. Onder het volk en onder de overheden onder de priesters zelf was alles dermate verdorven, dat Jesaja niet aarzelt om Jeruzalem een Sodom en Gomorra te noemen. . . . . . . . . Was dit in de dagen van Christus en zijn apostelen beter? Immers neen. En toch heeft zoomin de valsche vroomheid der Farizeeën als de losbandigheid der Sadduceeën Christus en Zijn apostelen verhinderd om naar een zelfden tempel met hen op te gaan, en een zelfde Sacrament met hen te gebruiken.”
Deze aanhaling uit het „Tractaat”, die een beroep is op Calvijn, laat ons duidelijk zien, dat de doleantie naar rechtsgronden zoekt om gelijk thans de confessioneelen haar scheeve en zondige houding in het Hervormde genootschap te rechtvaardigen.
Zelfs wordt op blz. 171 van het „Tractaat” den voorslag gedaan om de tucht niet al te sterk te poneeren. Wij lezen daar:

„Toch laten reeds de meesten de tucht hierbij glippen en niet alsof oefening der tucht niet tot het wezen, maar in dien zin dat ze niet noodzakelijk tot het welwezen eener kerk behoort, een concessie, die wel moest gedaan worden daar anders strenge handhaving van dit merkteeken ongemerkt in de Donatistische strooming zou hebben teruggeleid. Calvijn geeft dan ook toe, dat reeds daar de kerk aanwezig is, waar voorhands nog slechts het Woord Gods en de sacramenten gezien worden. Raadpleegt men bovendien de ervaring dat gedurende de achttien eeuwen, dat Jezus' kerk onder het Nieuwe Verbond bestaat, hoogstens in de beide eerste en voorts in de 16e eeuw van ernstig handhaving der tucht sprake is geweest zoo komt men van zelf voor het dilemma te staan, óf de tucht voor het wezen der kerk niet onmisbaar te keuren, óf, wel te belijden, dat de ware kerk van Christus in vijftien eeuwen van deze achttien eeuwen op aarde niet is gezien.”

Ieder, die eenigszins kan nadenken, begrijpt, hoe hier de doleantie langzamerhand baan maakt om haar eigen positie in het Hervormd Genootschap te handhaven en tegelijk de scheiding in
't aangezicht te wederstaan. Immers de scheiding vond haar rechtsbasis juist hierindat het Hervormde Genootschap de tucht verwaarloosde en hierdoor is zij geworden een echt nationaal gereformeerd actie naar de beginselen der gereformeerde belijdenis en het gereformeerde kerkrecht. Het wordt tijd dat ons opkomend geslacht hoort en leert, dat wij geen recht hebben om in één adem te noemen „de reformatorische bewegingen van 1834 en 1886.” Ook al ziet men thans, hoe deze twee arm aan arm opgaan om het eeuwfeest der scheiding te vieren.
Wij zullen dit fijne puntje nog wat nader bezien, en de gedrongen en gewrongen redeneering van het „Tractaat” beluisteren in zake de uitoefening van de kerkelijke tucht.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1934

De Wekker | 4 Pagina's

Het tractaat. (4)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1934

De Wekker | 4 Pagina's