Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De openbaring van Christus in de zondaar.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De openbaring van Christus in de zondaar.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar wanneer het Gode behaagd heeft Zijnen Zoon in mij te openbaren. Gal. 1:15a, 16a.

Wat bedoelt de Apostel, als hij getuigt, dat het Gode behaagd heeft Zijnen Zoon in hem te openbaren? Dit! Dat er een oogenblik in zijn leven gekomen is, dat de Christus persoonlijk woning in zijne ziel gemaakt had.
Eens kon de Apostel zoo niet getuigen. Toen hij nog in de strikken van het Farizeesch Jodendom leefde was de Christus wel aan hem, maar nog niet in hem geopenbaard. Immers ook voor zijn bekeering had hij wel van Jezus gehoord. Hij wist wel dat Jezus het land doorgegaan was, goeddoende en predikende het Evangelie des koninkrijks, genezende zelfs alle ziekten en kwalen onder het volk. Hij wist wel dat Jezus door de Farizeeën en Schriftgeleerden gevangen was genomen, en veroordeeld tot den dood; ja zelfs door beulshanden aan het kruishout was genageld. Hij had ook wel gehoord, dat Christus uit de dooden opgestaan was, en van de Apostelen gezien was geworden. Maar al datgene wat er van den Christus aan hem was geopenbaard geworden, had hem niet slechts onveranderd van hart en leven gelaten, maar zelfs in vijandschap tegen dien Christus doen uitbarsten. Het woord, waardoor de Christus aan hem geopenbaard was, was niet in staat geweest hem een volgeling en discipel te maken.
Maar ziet! het oogenblik brak aan, dat de Christus in hem geopenbaard zou worden. Toen hij op den weg naar Damascus was, werd hij plotseling door den Heere staande gehouden en behaagde het Gode Zijnen Zoon in hem te openbaren. Daar, op den weg naar het Heidensche Damascus, nam de Zone Gods niet slechts intrek in zijn verstand, maar in zijn hart. Met een almachtige hand verbrak de Heere de koperen deuren en grendelen des harten, dat zoolang voor Hem gesloten was, om zelf plaats te nemen op den troon van Paulus' hart. En toen werd het waarheid, dat het Gode behaagde Zijnen Zoon in hem te openbaren.
Dat openbaren van den Christus in 't hart geschiedde door de krachtvolle werking des Heiligen Geestes. Wordt de Christus aan zondaren geopenbaard door het Woord; de Christus in zondaren wordt geopenbaard door Woord en Geest beide. Op den weg naar Damascus is voor Paulus de ure aangebroken, dat Christus Zelf door zijn Geest in 't hart nederdaalt.
Zoo is het echter nog met elk zondaar, die tot de ware kennis van Christus komt. Dan wordt de Christus in hem geopenbaard. En dat geschiedt alleen door de krachtdadige werking des Heiligen Geestes, als een werk van den Drieeenigen God. Want al is het de Geest, die het hart van een zondaar krachtdadig voor den Christus opent, toch zijn de Vader en de Zoon daar niet van uit te sluiten. De apostel laat dat duidelijk gevoelen, als hij zegt: Het heeft Gode behaagd Zijnen Zoon in mij te openbaren. 't Is dus de Vader Zelf, Die hier ook als de medewerkzame optreedt. O, welgelukzalig de mensch, de zondaar, wien het voorrecht te beurt mag vallen, dat God zijnen Zoon in hem openbaart. 't Is de grootere, de zaligste ommekeer, die er met den mensch kan plaats hebben. Is dat groote voorrecht u reeds te beurt gevallen lezer? Zegt ge dat gij het niet weet? Ach dan is het nog niet wel met u. Want ge kunt dat in meerdere of mindere mate weten. Als het Gode behaagt zijnen Zoon in zondaren te openbaren, heeft er een groote verandering plaats. Waar de Christus komt in 't hart, komt er licht voor duisternis, leven voor dood, gewilligheid voor onwilligheid en vriendschap voor vijandschap. Zie het slechts in Paulus. Toen het Gode behaagde zijnen Zoon in hem te openbaren kwam er terstond een vragen naar Christus. De vervolger gevoelt terstond met Wien hij hier te doen heeft. Neen, hij behoeft niet te gissen en te raden, Wie het is Die hem met zulk een machtige hand aangrijpt. Dat blijkt uit zijn vraag: „Wie zijt Gij Heere?”
Maar zoo is het nog met den zondaar in wien het Gode behaagt zijnen Zoon te openbaren en dan komt er ook aanvankelijke kennis van Christus. Het behaagt den Christus Zich Zelf aan zondaren te openbaren. Aan Paulus antwoordt Hij: „Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt.” Zoo krijgt hij dus volkomen zekerheid met Wien hij hier te doen heeft. Dat het Jezus is tegen Wien hij woedt. Maar is het nog niet zoo? Als Christus zich in een zondaar openbaart, komt Hij tot hem met de aanklacht: „Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt.” Ach! van nature zijn we immers allen vervolgers van den Christus. Neen, niet in dien ergen zin misschien als Paulus, dat wij zijne discipelen overleveren ten dood. Maar als we zijn kinderen haten, met vijandschap tegen zijn dienst vervuld zijn, wat doen wij dan anders? En de ontdekte leert het met droefheid verstaan, dat hij van nature een vervolger is van Christus, al ging het misschien evenals bij Paulus, onder vromen schijn en van ijveren voor den Heere en zijn dienst. Maar ziet, dan komt er ook een buigen en een schuldbelijden voor Christus: Met Saulus wordt het dan de kreet: „Heere! wat wilt Gij dat ik doen zal.” O dan komt de gearresteerde zondaar in diepte. Als Saulus straks aan de hand naar Damascus geleid wordt, komt er rechte verbrijzeling des harten. Bij het licht des Geestes ziet hij nu pas wie hij is tegenover den Heiligen God en zijnen. Christus. Maar nu vangt ook de drie-daagsche worsteling aan om genade en verzoening, om barmhartigheid en vrede, die straks eindigt met de overwinning van den in 't stof verbrijzelden Saulus. De Heere laat zich van hem verbidden, opdat al Gods barmhartigheden straks in Paulus zouden geopenbaard worden, en hij als het uitverkoren vat die onnaspeurlijke genade onder de heidenen zou verkondigen. Zoo laat de Heere zich nog verbidden van elken zondaar, die met schuldbelijdenis voor Hem in 't stof buigt. Juist daartoe behaagt het den Heere om zijn Zoon in zondaren te openbaren.
Nu Saulus echter verbrijzeld van hart daar voor den Heere neerligt, komt er ook de rechte droefheid voor God. De Heilige Geest doet hem zien, wie hij tegenover Dien Christus geweest is, hoe hij Hem heeft tegengestaan in de vervolging van zijne heiligen. Hoe verblind hij geweest is, en dat hij, waar hij meende Gode een dienst te doen, niets anders gedaan heeft dan de verzenen tegen de prikkels te slaan.
Welk een smart en droefheid maakt zich nu van hem meester.
Maar is dat nog niet de uitwerking, als het Gode behaagt zijnen Zoon in een zondaar te openbaren? Neen! dan komt er niet terstond blijdschap, maar eerst droefheid! Wel meenen velen, en in hun dwaasheid prediken zij dat zelfs, dat de openbaring van Christus in een zondaar terstond blijdschap meebrengt. Dat men op het eerste neerbuigen als zondaar, terstond met groote blijdschap in 't hart van zijn knieën kan opstaan. Helaas! dat men zulk een oppervlakkige leer verkondigt. Immers! Schrift en ervaring leeren het wel anders: Laat zulken eens ter schole gaan bij de heiligen ons geteekend in Gods Woord en ook Paulus eens gadeslaan in zijn driedaagsche worsteling en droefheid in Damascus. Toen het Gode behaagde zijnen Zoon in hem te openbaren at en dronk hij niet in drie dagen. Immers als Christus in een zondaarsziel intrek neemt, komt Hij eerst om droefheid te wekken; om ze te voeren met smeeking en geween! Is dat niet de ervaring van allen, die de openbaring des Zoons in hen deelachtig mochten worden, zoowel bij aan- als voortgang? Gaat ook bij het verder schrijden op den weg der genade niet telkens weer de droefheid aan de blijdschap vooraf, ja er mede gepaard? Juist door den weg van droefheid heen bereidt de Heere vóór, en voert tot de blijdschap. De apostel Paulus mag ons tot een sprekend bewijs zijn. Want na de drie dagen droefheid komt ook de blijdschap van Christus. Straks zendt de Heere zijn dienstknecht Ananias, om hem het licht naar lichaam en ziel te doen verrijzen, door hem de verzekering te geven van 's Heeren vergevende gunst en genade, hem te doen deelen in Gods onbegrijpelijke ontferming, zoodat hij uit de droefheid in de blijdschap geleid wordt en ervaren mag dat de blijdschap des Heeren zijn sterkte wordt.
Langs dien weg zijn en worden allen geleid, in wien het Gode behaagde zijnen Zoon te openbaren. Door de droefheid tot de blijdschap! Sommigen mochten misschien even als Paulus, na drie dagen droefheid reeds de blijdschap des Heeren smaken. Maar ook zullen er onder gevonden worden, die in plaats van na drie dagen, pas na drie maanden of zelfs pas na drie jaren tot die blijdschap kwamen. Daarin handelt de Heere vrij naar zijn eeuwig welbehagen. De Heere leert het allen in wien Hij zijn Zoon openbaart, verstaan, dat Hij niet gehouden is, van
's menschen zijde bezien, de blijdschap der ziel te schenken, en dat Hij geen onrecht doet, als Hij eeuwig een zondaar in de droefheid laat blijven. Dat het vrije genade is, als de Heere zondaren, die de eeuwige droefheid verdiend hebben, tot de eeuwige blijdschap brengt. Welgelukzalig zij die tot die blijdschap mogen komen. En daartoe zullen allen komen in wie de Zone Gods geopenbaard wordt. Wel is er trap en mate in die blijdschap. De een ontvangt er meer van dan de ander. De een komt tot hoogen trap en de ander wordt niet zulk een groote blijdschap toebedeeld. Maar allen zullen iets smaken van de blijdschap, die daar is in Christus.
Dat zal echter niet ongemerkt geschieden. Zou Christus ergens in een hart woning kunnen maken, zonder dat er ook maar iets van naar buiten openbaar zou worden?
Dat is onmogelijk! Niet dat het bij allen even helder openbaar zal worden. Maar allen zullen het in meerdere of mindere mate openbaren. En dat wel in de allereerste plaats in het prediken en getuigen van Christus. Van Paulus lezen wij: „En hij predikte terstond Christus in de synagoge!” Ziet daar het kenmerk in meerdere of mindere mate van allen, in wier ziel de Zone Gods geopenbaard wordt. Leeren zij zich zelf kennen in hunne verlorenheid, zij leeren Christus kennen in zijn noodzakelijkheid, gepastheid, dierbaarheid, voortreffelijkheid en algenoegzaamheid, zoodat zij iets van de lofprijzing der bruid verstaan: „Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk!”
En al is het dan maar stamelen, toch kunnen zij niet geheel van Hem zwijgen! Kennen wij daar iets van, lezers? Nog niet? O wat mist ge dan nog veel; neen! wat mist ge dan nog alles! Nog zijt ge echter in het heden der genade! Vraag of de Heere Zijnen Zoon ook nog in u wil openbaren. Moogt ge echter bij aanvang hope hebben dat gij er geen vreemdeling zijt? O wel u dan! Al wordt het dan bij oogenblikken u bestreden, vraag dan of de Heere zijn genade steeds meer aan u verheerlijken wil en licht wil geven over zijn eigen werk, opdat Christus ook door uw woord en werk verheerlijkt mag worden.

v.d. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1934

De Wekker | 4 Pagina's

De openbaring van Christus in de zondaar.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1934

De Wekker | 4 Pagina's