Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Vader der geloovigen. (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Vader der geloovigen. (2)

Lach en Spot. 2

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Sara zeide: God heeft mij een lachen gemaakt.En Sara zag den zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had, spottende.Genesis 21 : 6, 9.

Wij kennen het spreekwoord: „waar de Heere Zijn tempel bouwt, daar bouwt satan zijn kapel.” Dit geschiedde ook eens in Abrahams tent.
Daar wandelt Ismaël rond, en die kan niet uitstaan, dat er zulk een vreugde heerscht om dien jong geborene. Hij spot er mee, hij vertreedt die blijdschap, hij wenscht den dood van dit jongske, want hij weet: deze is de erfgenaam. Hij is immers maar de zoon uit de dienstmaagd, die toch niet kan erven met den vrij geboren Izak. Deze spotlust, deze nijd, deze jaloezie groeit aan. Het is als een vuur in zijn binnenste, dat niet meer getemperd wordt, maar dat dagelijks aanwakkert en wacht op de uitslaande vlam.
Daar op een dag wordt het familiefeest gevierd, en Abraham maakt een grooten maaltijd (vers 8). Een groote rij van feestgenooten treedt binnen, en als daar tal van bekenden aanwezig zijn, als al het personeel van Abraham mededeelt in de vreugde, slaat bij Ismaël de vlam uit en komt het tot een openlijk spotten met dezen jeugdigen meester, die de erfgenaam des huizes zal zijn.
En nu is het opmerkelijk, dat wij niet van Abraham, maar wel van Sara lezen: „en Sara zag den zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had, spottende” (vers 9). Hier is Sara Abraham vooruit. Wij verklaren dat nog eenigszins dieper dan alleen uit natuurlijke oorzaken. Ongetwijfeld ziet een vrouwenoog vaak scherper vooral, wanneer liefde en zelfrespect in geding zijn, en zullen wij niet hebben te vergeten, dat hier heel dit verloop niet buiten verband met Sara’s zelfgevoel als vrouw en meesteres staat. Ook moeten wij eerlijkheidshalve bedenken, dat er allicht nog iets is blijven schuilen van het vroegere conflict met Hagar (Gen. 16:6). Toch meenen wij, dat Calvijn het wel zeer juist heeft aangevoeld, als hij schrijft: „hoewel ik niet ontken, dat Sara door haar vrouwelijk besef op onstuimige wijze zich te buiten gegaan is, twijfel ik toch niet, of zij is niet alleen door verborgen aanblazing des Geestes in haar tong en verstand bestuurd, maar ook is deze geheele zaak door Gods voorzienigheid zoo bestuurd. En Paulus voert haar woord aan niet als een onbeteekenend geschreeuw, dat een vertoornde vrouw heeft uitgestooten, maar als een hemelsche Godspraak.”
Het was niet Abraham, maar het was Sara, die zeide: „God heeft mij een lachen gemaakt” en die daarom even sterk, zoo niet sterker dan Abraham, de blijdschap des geloofs om de vervulling der belofte heeft gesmaakt. In heel dit tafereel treedt Sara op den voorgrond, en vertoont zich als een vrouw, die, door liefde scherp, het heil des Heeren en de toekomst van haar nakomelingschap op het oog heeft gehad. Zij zal iets gekend hebben, van wat in later eeuw een dichter in Israël heeft uitgesproken: „De Heere heeft een nieuw lied in mijnen mond gegeven, een lofzang aan onzen God.”
Wanneer wij het zoo lezen en alzoo Sara’s ziel mogen taxeeren dan was het niet alleen over een „lief kind”, dat zij zich zoo wondervol verblijdde, dan was het niet Izak, die hier het middelpunt en hoogtepunt van dit levensgebeuren is geweest, maar dan was het de Heere zelf, die hier aan Sara zich al rijker wegschonk, en haar Zijn wegen in het heiligdom van Zijn leiding heeft willen bekend maken. Hieruit verklaren wij, dat wij met zoo grooten nadruk lezen: Maar God zeide tot Abraham: „Al wat Sara tot u zeggen zal, hoor naar haar stem, want in Izak zal u het zaad genoemd worden.”
Niet Izak, maar Gods belofte en Gods toekomstplannen waren voor Sara het hoogste van alles, en af heeft zij tijden gekend, dat zij zeer ver bij Abraham achter stond, thans doorleeft zij een ure, die haar in het heiligdom inleidt, zelfs verder dan een Abrahams-voet kon gaan. Zoo heeft ook deze moeder der geloovigen (Hebr. 11:11–12) in dezen zoon der beloftenis het heilgeheim aanschouwt, dat de Heere aan zijn vrienden naar zijn vreeverbond wil toonen. Het zijn de geestelijke zegeningen, die in Sara’s ziel den rijkdom der toekomst laten stralen, en het zijn deze geestelijke rijkdommen, die zij thans door een Ismaël ziet bespot en gehoond.
De Ismaëls weten niet, hoe rijk dat wij in God en om God kunnen en mogen zijn. Zij staan in de kilte van dit herfstleven, en begrijpen niet de warmte der ziel en de vreugde des harten van een, die Gods wegen mag overdenken en op ‘s Heeren paden mag letten. O, die Sara’s ziel is hier zoo wonderlijk fijn besnaard!
Hier is een zalig zich verblijden in God! En al verstaat Abraham het zelfs niet, dan zal God er aan te pas komen om het Abraham duidelijk te maken, dat hier ‘s Heeren werk in Sara’s ziel blinkt. Zoo brengt de Heere Zijn eigen werk aan het daglicht, als het ons waarlijk om de Godsverheerlijking te doen is. Abraham wil de scheiding nog niet, maar Sara eischt om ‘s Heeren wil deze scheiding. Ismaël moge een zoon van Abraham heeten, maar de lijn des verbonds en de belofte des verbonds gelden niet, al wat uit Abraham is. De Apostel Paulus heeft dit zoo daghelder aangetoond, als hij schrijft in den brief aan de Romeinen (9:7–9). Noch, omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar: „in Izak za) u het zaad genoemd worden. Dat is niet de kinderen des vleesches, die zijn kinderen Gods, maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend.”
Dikwerf wordt deze tekst aangevoerd om aan te toonen de leer, dat wij alle kinderen der geloovigen voor wedergeboren hebben te houden, en dat „het zaad” niet anders kan bedoelen dan wedergeboren. Dit nu is te veel, en staat hier niet te lezen, wanneer wij althans het verbond Gods met Abraham niet al te sterk willen subjectiveeren. Hier wordt door Paulus niet anders geleerd, dan dat niet al wat uit Abraham is voortgekomen behoort tot het volk des verbonds. Al hebben Hagar en Ketura haar nakomelingschap gehad uit Abraham, toch zullen deze geen kinderen Gods, d.z. kinderen des verbonds en kinderen der beloftenis genoemd worden. Hoeveel nakomelingen Abraham ook heeft gehad, zijn eigenlijk geslacht is uit Izak, m.a.w. om tot het volk Gods, d.i. het volk des verbonds te behooren, is vleeschelijke afstamming niet genoeg, maar is deelgenootschap aan de belofte Gods onmisbaar.
Wij moeten hier dus het verbond Gods niet tot den engen kring der verkiezing en der wedergeboorte beperken, want Paulus heeft deze begrenzing hier niet op het oog, en gansch het Oude Verbond is de aanwijzing, dat de Heere liet gansche Israël noemt „volk Gods en kinderen Gods” zonder daar nog door te kennen te geven, dat zij allen wedergeboren en geestelijk vernieuwd zijn. Wij moeten hier niet aan subjectieve geestelijke vernieuwing, maar aan een objectieve verbondsrelatie denken, en dan gaan wij veilig en blijven ver van alle gewaagde bespiegelingen, die zooveel ellende in de kerk hebben gebracht. Zoo zullen wij den vader der scheiding Hendrik de Cock begrijpen, die dit verbond der genade in zijn breede historischen zin heeft verstaan, en daarom heeft geleerd, dat God in den weg van dit verbond zijn genade aan zijn bondelingen verheerlijkt, waarom hij schreef van deze objectieve verbondsrelatie: „niet met uitsluiting maar met insluiting van het ware lidmaatschap, voortkomend uit Gods krachtig toegepaste genade.”
Dit werk des verbonds, dit heilgeheim der goddelijke ontferming, was niet geheel voor Sara’s blik verborgen. In Izak school het heilige van de verbondsbemoeienis des Heeren, waaruit de Heere Zijn kerk als uit fonteinen des levens steeds weer drenkt en verkwikt op den langen zwerftocht door dit leven. Het is deze bijzondere genade, die de glans in het leven van Izak brengt, waartegen een Ismaël al spottend zich keert.
Hier komt de scheiding naar goddelijke beschikking tusschen Ismaël en Izak, d.i. tusschen kerk en wereld, tusschen Christus en Belial! Maar de scheiding gaat straks verder tusschen Jakob en Ezau, d.i. in de lijn van het verbond der genade en der belofte, wanneer het zaad der belofte wel hoog bevoorrecht is, en toch velen daarvan als van God vervreemd naar hun zielbeleven neerdalen in het graf, en het woord van den Christus wordt bevestigd: „de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis, daar zal zijn weening en knersing der tanden.”
In Abraham’s tent begint de worsteling tegen al, wat uit God is, en wij hebben ook hier de aanwijzing, hoe al de eeuwen door de macht der duisternis en de macht van ons eigen zondig vleesch zich opmaakt tegen het koninkrijk Gods, en het werk van Gods vrije genade.
Ismaël en Izak is de aanvang, Jakob en Ezau is de voortgang, totdat wij ten slotte zien, hoe tegen het kruis van Christus zich alles toespitst, en de vijandschap tegen Gods werk zich honend laat hooren rond den kruispaal, als Abraham’s zaad, d.z. kinderen des verbonds en kinderen der beloftenis, Ismaël’s hoonlach hebben overgenomen, en vrome belijders — wij zijn Abraham’s zaad — vijanden blijken van het werk Gods. Deze vijandschap is erger dan die van Ismaël.
Is zij er ook nog heden ten dage, ik zeg niet in de wereld, maar in de kerk?
Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, en zie, of er een schadelijke weg bij mij zij, en leid mij op den eenigen weg.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1934

De Wekker | 4 Pagina's

De Vader der geloovigen. (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1934

De Wekker | 4 Pagina's