Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

J.R. te U. vraagt eenige toelichting omtrent den persoon en het werk van den Engel des Heeren, die op de bladzijden des Ouden Verbonds zoo menigmaal genoemd wordt.
Inderdaad is deze Engel des Heeren van groote beteekenis. In den keten der Godsopenbaring, die van den hemel uit, den gevallen mensch weer aan God bindt, vormt Hij een der schoonste schakels.
De namen, waarmede deze bijzondere verschijning genoemd wordt in de Schrift, spellen reeds zijn voortreffelijkheid.
Engel des Heeren heet hij de eene maal. Niet altijd waar deze naam gevonden wordt is aan deze bijzondere verschijning te denken. Zoo b.v. niet in 2 Sam. 24 ; 16 en Dan. 3 : 25. Maar op vele plaatsen wijst deze naam op de bijzondere wijze, waarop de Heere zich in dezen Engel, of gelijk misschien ter aanduiding van de rijke beteekenis dezer openbaring beter ware te vertalen, dezen Gezant of Bode openbaart.

Dan weer wordt hij genoemd: Engel des Aangezichts. In zijn verschijning gaat het vriendelijk aangezicht des Heeren lichten over een schuldig volk. Eveneens spreekt de naam Engel des Verbonds van de beteekenis, die de verschijning dezer Engel heeft voor de genade-openbaring Gods.
Dat deze Engel van de overige lichtende geestenwereld Gods onderscheiden is blijkt klaar in de woorden, die hij spreekt. Woorden, die het andere Engelen niet geoorloofd is te spreken. Zijn woorden zijn die des Scheppers en niet die eens geschapen engels. Zoo spreekt hij in Gen. 10: 16 tot Hagar: Ik zal Uw zaad grootelijks vermenigvuldigen. Zoo mag een engel, die zelf schepsel is niet spreken. Hij zou zijn beginsel niet bewaren.
Maar anderszijds blijkt uit het optreden van dezen Engel, dat hij ook van God zelf onderscheiden wordt. Zoo verzekert de Heere aan Mozes dat Hij, wanneer Hij aan Isrel den Engel zal geven ten geleide, dat zijn Naam is in het binnenste van hem. God openbaart zich dus op zeer bijzondere wijze in hem.
Zoo teekent de Schrift hem ons als boven de engelen, als Godzelf en toch van God onderscheiden. Bij nieuwtestamentisch licht zien wij hier de Zone Gods, der engelen Heere en tegelijk het uitgedrukte beeld van des Vaders zelfstandigheid. Geen wonder dan ook, dat de aanbidding der schepselen, aan wie hij verschijnt, hem gebracht wordt, en wordt ze door een gewonen engel afgewezen, door hem aanvaard wordt.
Hier is een verschijningsvorm van den tweeden Persoon in het wezen Gods. De vraag is nu van ouds al geweest: hoe is deze verschijning te denken? Is hier aan een engelenverschijning te denken, of aan aan praefiguratie van de vleeschwording des Woords?
Was het eerste het geval dan zou de Zone Gods eerst der engelen natuur hebben aangenomen en daarmede in menschen gestalte zich zichtbaar hebben gemaakt. Men heeft hierbij wel gesproken van een „ongeschapen engel”, maar dit is een tegenstrijdigheid in zichzelve.
Duidelijker is dan ook te denken aan een verschijning van den Zone Gods in menschengestalte. In deze zijne verschijning vallen dan de schaduwen van de vleeschwording in de volheid des tijds reeds vooruit.
Van de Oudtestamentische openbaringsvormen is de verschijning van de Engel des Heeren dan ook het hoogtepunt, God sprak door teekenen, door profetie, droom en gezicht, door engelen, maar in den Engel des Heeren kwam God zelf nader.
Toch staat deze openbaring in rijkdom achter bij die des Nieuwen verbonds, waar het Woord vleesch wordt en de menschelijke natuur niet meer aflegt, maar deze verheerlijkt indraagt in den hemel, teeken en onderpand van de’verheerlijking van Gods verloste volk.
Onder den Nieuwen dag vinden wij dan ook geen verschijning van den Engel des Heeren. Wel meent mijn vrager dat Mattheus daarvan melding maakt, die zegt in 1: 20 dat de engel des Heeren tot Jozef komt en meent hij hier een tegenstelling met Lukas te zien, die niet spreekt, in de beschrijving der engelenverschijningen, van de engel, maar van een engel. Dit bezwaar vervalt echter, wanneer wij bedenken, dat noch bij Matth. noch bij Luk. in het oorspronkelijke het lidwoord voorkomt. Wij zouden derhalve bij Matth. evengoed een engel kunnen lezen. De ongerijmdheid, die er schijnbaar voor den vrager in Matth. 1 lag vervalt dus hierbij geheel En van een wegwerken dezer moeilijkheid door Luk. mag niet gesproken worden. Een dergelijke schriftopvatting doet dan ook te kort aan het karakter der Schrift, als van God ingegeven en komt in strijd met het gezag, dat de schrift eischt.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1935

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1935

De Wekker | 4 Pagina's