Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zondag 1. De eenige troost - IX

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zondag 1. De eenige troost - IX

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat is uw eenige troost beide in het leven en sterven? Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben. Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald, en mij uit alle geweld des duivels verlost heeft, en alzoo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelschen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook, dat mij alle ding tot mijne zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door Zijnen Heiligen Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte gewillig, en bereid maakt.Vr. en antw. 1 Catechismus. Hetzij dan, dat wij leven, hetzij, dat wij sterven, wij zijn des Heeren.Romeinen 14 : 8b

Mij uit alle geweld des duivels verlost heeft.
In de 17e eeuw verscheen een boek dat tot titel droes: „de betooverde wereld”. Het was van de hand van den bekenden Balthasar Bekker. Met alle kracht heeft de kerk den strijd daartegen aangebonden, en kwam dit werk al spoedig op den index, wijl het met het geloof aan duivelen en geesten den spot dreef. Ik zou niet gaarne het pleit voor dit boek voeren, maar toch moeten wij dit boek in het licht van zijn tijd kunnen taxeeren. Er is toch een tijd geweest even na de dagen der Reformatie, toen de kerk ten opzichte van de duivelen en hun macht een onjuiste voorstelling had, en zich niet door de Heilige Schrift maar veeleer door fantasie en vreeze liet voorlichten. De duivel en de duivelsche werkingen namen in de voorstelling van vele geloovigen uit de 16e en 17e eeuw een plaats in, die de Heilige Schrift aan deze booze geesten niet toekent De hekserij uit die dagen was een vrucht van deze wereldbeschouwing, en de vele folteringen van menschen, die van hekserij beschuldigd werden, hebben een droeve vermaardheid gekregen. Ongetwijfeld heeft ook hier de Hervorming ten goede gewerkt, maar toch kende Luther aan den duivel een macht toe, die niet ge-evenredigd was aan de plaats, die in Gods Woord aan den satan wordt aangewezen. Wanneer men bijv. leest van Luther, dat hij op den Wartburg het zoo kwaad met den duivel had, dat hij naar den satan den inktkoker slingerde en dat met zulk een kracht, dat de kalk van den muur afbrokkelde, dan luisteren wij liever naar het woord van den Heiland, die den satan weerstond met het: „er staat geschreven”, en dan zal het gebed een beter wapen zijn, dan een inktkoker. Hoe zeer het bijgeloof ook in de kerk was doorgedrongen kan wel blijken uit ons Avondmaalsformulier, waar de opstellers het noodig gekeurd hebben om van het avondmaal af te honden alle toovenaars en waarzeggers, die vee of menschen mitsgaders andere dingen zegenen, en die aan zulke zegeningen geloof hechten. En het is stellig een opmerkelijk verschijnsel, dat wij thans in onze zoo verlichte eeuw zoo vele duizenden tellen, die met het geloof in God en Zijn Woord al sinds lang zeggen gebroken te hebben, en meenen veel te verlicht te zijn om deze ouderwetsche meeningen te aanvaarden, en die aan een bijgeloof zich overgeven, dat aan bespotting grenst. Wij moeten dan ook altijd maar goed opletten in het leven, dat de meest driest ongeloovigen dikwijls ook zijn de meest bijgeloovigen. Het is zoo waar, wat een Duitsch spreekwoord zegt, dat, als het ongeloof de baas in huis is, het bijgeloof de achterdeur al geopend heeft.
Dit alles nu gaat van de gedachte uit, alsof satan een zekere zelfstandige positie bezit om te doen en te laten, wat hij wil. Het is hetzelfde, als wat ook in de ziel van den heiden rondspookt, wanneer deze meent, dat alle rampen en ongevallen, aardbeving, storm, bliksem, ongeluk, krankheid enz. aan booze geesten moet worden toegeschreven.
Vooral in de Roomsche theologie is dit duivelen-geloof nog sterk blijven voortleven, en volgens deze theologie heerscht satan op het ongewijd terrein met onbeperkte macht. Eerst, wanneer het kruisteeken gemaakt is, of wijwater gesprenkeld, kan men tegen den invloed van booze geesten beveiligd worden. Het is met name aan de Gereformeerde theologie toe te schrijven, dat weer duidelijk is uitgesproken, dat satan en al zijn hellemachten niets beteekenen, als Gods souvereiniteit het niet wil.
Ongetwijfeld heeft satan en zijn geesten groote, zeer groote macht, maar dit moet altijd helder voor ons zijn, dat deze macht, hoe groot ook, geen onafhankelijke is, maar, dat ook van alle helle-machten moet gelden, dat zij zonder den wil des Almachtigen zich niet roeren noch bewegen kunnen. Niet satan, zoo leert ons Gods Woord, maar de Heere is Schepper van het licht en van de duisternis, van het goede en van het kwade, ziekte en dood worden ons van ’s Heeren hand toegezonden.
Als wij dit nu maar goed begrijpen dan kunnen en dan durven wij spreken over „het geweld des duivels”. De duivel, dat is de genialiteit van de zonde. Gelijk in het maatschappelijk leven iemand te gevaarlijker is, naar mate hij grooter gave bezit, om deze in dienst te stellen van het kwade en gemeene, zoo ook satan, is een geniaal talent in het kwade. Onder zijn geniale leiding en aanvoering wordt de strijd gestreden tegen het vrouwenzaad en tegen den Christus zelf. Het is toch opmerkenswaard, dat als Christus op aarde verschijnt, dan ontplooit satan een zoo groote macht in haat en geweld, en niet het minst in bezetenheid, dat het al duidelijker wordt, wat wij lezen, dat Christus op aarde kwam om de werken des duivels te verbreken. Heel het leven van Christus was een strijd tegen dezen hei-vorst, en Hij heeft getriomfeerd, de overheden en de machten uitgetogen hebbende. Satan, die het geweld des doods heeft, heeft het moeten verliezen in zijn eigen rijksgebied, en heeft in dit rijk des doods zijn wapenen moeten afleggen, toen Christus inging in den dood en zijn zegenzang ons liet hooren: „Ik heb de sleutels der hel en des doods”, Geweld des duivels. Het wordt zoo sterk mogelijk uitgedrukt. Niet slechts macht des duivels, niet slechts list des duivels, maar geweld. Dat is de pas van den stormaanval, dat is de laatste poging om te overwinnen, dat is alles op alles zetten om ten troon te kunnen stijgen. Heel de toeleg van satan is gekant tegen het verlossingswerk van Christus. Vandaar, dat wij lezen in de Openbaring, dat de draak het kind der vrouw zocht te verslinden, maar dat het opgenomen werd in den hemel. En als satan nu machteloos staat tegenover den Overwinnaar van dood en hel, daar zoekt hij nog het verlossingswerk te breken en te keeren. Zegt ons de Apostel niet ernstig waarschuwend: „zijt dan nuchteren en waakt, want uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briezende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden”. Als een leeuw zoo jaagt hij brullend rond om, ware het mogelijk, zelfs de uitverkorenen te verleiden.
Groote macht is satan dus gegeven en gelaten. Wij lezen zelfs van den duivel, dat hij in het laatst der dagen teekenen zal doen en dat hij met groote kracht en heerlijkheid zich zal openbaren. Want al hebben wij reeds duidelijk laten uitkomen, dat wij aan den satan geen zelfstandige macht toekennen buiten Gods souvereiniteit en buiten Gods voorzienigheid om, dat neemt niet weg, dat hij ook in de zichtbare schepping groote macht kan ontplooien. Wanneer reeds de mensen dezer eeuw de natuurkrachten aan zijn glorie kan dienstbaar stellen, wanneer het kennen en kunnen van den genialen mensen dezer eeuw reeds zoo heerschen kan in de werken van Gods handen, dat hij den ether kan dienstbaar maken om zijn stem te dragen van Noord tot Zuid, van Oost tot West, wanneer deze mensch zijn ijs maakt in fabrieken en de bliksemen afleidt, dan kunnen wij daar eenigszins in lezen, wat satan zal tot stand brengen, wanneer hij straks zal ontbonden worden, en nog een kleinen tijd als vorst en heer op deze aarde zijn glorie zal openbaren. Dan zal de menschheid zijn wonderen zien, en zij zullen voor het beest en de valsche profeet neervallen en zijn grootheid wijd en zijd uitroepen. Het zal zijn, of de zang „God alleen is groot” plaats heeft gemaakt voor: „satan alleen is groot”. Dat is de ure, waarop hij in den tempel Gods zal zitten, zich zelf noemende, dat hij God is, en zijn teekenen zullen, als die van Christus, zijn aanbevelingsbrieven worden om hem al meer een plaats onder de volken te geven.
Zoo wacht dus nog een groote ure, als hij ontbonden zal worden, en zal mogen uitgaan om de volken te verleiden, die op de einden wonen. Wereld-verkeer, wereldhandel, wereldpolitiek, wereldcultuur, zullen de paarden voor satans glorie heeten, en heel het raderwerk van staat en maatschappij zal hem ten dienste staan om zijn macht op aarde te vestigen.
En toch, hoe hoog de nood voor Gods Sion ook mogen gaan, hoe zeer de kerk ook in benauwing zal komen, hoe donker ook de tijden zullen worden, die wij tegen snellen, wij houden toch altijd goeden moed:

Gewis, hoe hoog de nood mag gaan,
God zal Zijn vijands kop verslaan,
Dien haar’gen schedel vellen.

O, wanneer satan zijn geweld gebruikt om de vesting uwer ziel te overmeesteren, wanneer hij den stormram neemt van den twijfel en u vraagt in donkerheid en smart en rouw: „wat nuttigheid is het om God te dienen?"wanneer hij het gift indruppelt van wanhoop en ongeloof, dat er geen vergiffenis is voor zulk een, dat God naar het gebed van zoo een niet hoort, wanneer hij u den weg van Judas soms voorhoudt, alsof dat het einde zal zijn voor uw gepijnigd en gefolterd gemoed, wanneer hij zich opmaakt om de hel te laten daveren van vreugde, omdat hij er weer een van God en Zijnen Christus zal aftrekken, weet dan, gemartelde ziel dat er in den hemel ook vreugd is over een ziel, die den Heere te voet valt in haar strijd, en dat er nog altijd een oog in den hemel is ontsloten, wanneer satan als een bliksem neerdaalt om ook u te treffen.
Neen, wij zijn niet alleen in den strijd tegen satan en zijn trawanten. Wij hebben een Koning, die Zijn volk overwinning geeft. Het ligt niet aan ons strijden, Gods volk moet in dien strijd — denk aan Job — wel eens het onderspit delven, opdat het weten zou, dat het in zich zelf machteloos is, en dat het leeren zou; de strijd is des Heeren. Wij zullen leeren ook in dezen geestelijken strijd Gode alleen de eere te geven. Als een overwonnene zullen wij overwinnen, als een geslagene zuilen wij geheeld worden, als een duivelskind zullen wij gezaligd worden. Wie dit verstaan mag, begrijpt te beter het woord van den Catechismus: „Die mij uit alle geweld des duivels verlost heeft.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1935

De Wekker | 4 Pagina's

Zondag 1. De eenige troost - IX

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1935

De Wekker | 4 Pagina's