Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Heilige karakteristiek des lijdens van onzen Heere Jezus Christus - VI

Bekijk het origineel

Heilige karakteristiek des lijdens van onzen Heere Jezus Christus - VI

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vooreerst: Joden en heidenen. Dat juist de Jood, zijn volk Hem heeft uitgeworpen: hoe heeft Hem dit gesmart, in luid geween barst Hij uit, als Hij vlak voor Zijn lijden en sterven, Jeruzalem nadert, „en de stad ziende, weende Hij over haar.” — Hij de Israël door het Israël verworpen. — Hoe diep heeft Christus daarin moeten voelen, dat Hij zijn bloed moest storten voor een in den dood liggende wereld: met al wat Israël bezat aan bijzondere openbaring, bleek juist dat Israël zoo diep midden in den dood te liggen. Hier treedt ten voete uit niet slechts wat de zonde is in de sfeer der publieke wereld goddeloosheid, maar niet minder (schrikkelijker nog) in den kring der eigengerechtigheid, der eigenwillige vroomheid, en bij de altaren van een vleeschelijken godsdienst. De Jood, dit is de „vrome” goddelooze. Voor wien Jezus niet slechts overbodig, maar hatelijke contrabande is.
Niet de Godsopenbaring, niet tempel of altaar, geen wetsonderhouding kon het daarom redden: Christus zelf moest komen: en zou niet worden aangenomen.
Was Hij den Joden een ergernis, den heidenen en Grieken was hij een dwaasheid.
Dat de koning Israëls op een kruis terecht kwam, dit was den Jood genoeg, om Hem te verafschuwen. Maar den heiden niet minder genoeg om Hem te bespotten: en als een dwaasheid buiten beschouwing te laten.
We kunnen in dat licht niet genoeg aandacht verleenen aan wat daar vóór Pilatus zich heeft afgespeeld. (Joh. 19).
Den Joden een ergernis, en den Grieken een dwaasheid. Vergeten we niet, o zeker Pilatus was eigenlijk geen Griek maar een echte heidensche Romein: maar in dien tijd was Rome reeds doordrongen van de Grieksche beschaving, en wereldbeschouwing: deze had daar reeds haar intrede gedaan. En alle man van ontwikkeling van aristocratie en beschaving dacht en leefde „Grieksch”. ’t Was Grieksch Romanisme. En dit staat ons in den persoon van Pilatus ten voete uitgebeeld: en die twee, Christus, en Pilatus, de Zoon des menschen en de humanist, ontmoeten elkaar nu in dit wereld-rechtsgeding zoo vol goddelijken inhoud.
Het is in deze lijdensweken een onderwerp bij uitnemendheid voor den christelijken kansel. Laten we er ook nu reeds enkele dingen van in het licht stellen.
Immers in de lijdensgeschiedenis van onzen Heere Jezus Christus worden meer dan ooit, meer dan elders „de gedachten van velen openbaar.” Een der meest belangrijke bladzijden tot de kennis, de diepe kennis van de menschelijke ziel vormt deze lijdensgeschiedenis. Hier toch komen allerlei volken en menschentypen saam: hier botsen hemel en aarde, hier strijden God en satan met elkaar: en in het middelpunt staat de Borg: en daar vóór Pilatus botst het wel op het allerscherpst: en wordt meer dan ooit openbaar, wat de „Jood” en de „Griek” beteekenen. Zij mogen anders in hun volle kwaliteit en beteekenis nog meer of min verborgen zijn: hier komen ze uit. Hier, waar Christus in het midden staat: hier, waar Christus hen als tot uitkomen, tot een zich vol openbaar worden noopt en dwingt. —
Als Jezus kwam uit (Joh. 19 : 5), dragende de doornenkroon, dan komen zij óók pas goed uit. Dan zal er wel verschil in den vorm der anti-these blijken, maar tevens dat Jood èn Griek één zijn in het wezen hunner verwerping van Christus, Dan zal Christus diep smartelijk, borgtochtelijklijdend moeten ervaren, dat Hij in deze wereld gansch „alléén” staat: dat er niemand „met Hem” is: en dat Hij geheel en al een openbaring, een daad der volle vrije genade des Drieënigen Gods is.
Wij gaan het nader bezien.
Als Hij daar uitkwam met van doornen omvlochten slapen: en Pilatus het „Ecce homo” sprak, zie de mensch, dan was dit een laatste wanhoopspoging van den Romeinschen stadhouder (den „rechter”!) om Jezus vrij: te krijgen. Dit reeds was onuitsprekelijk onwaardig een handelwijze met Christus, maar bespieden wij het dieper.
Pilatus bevond zich in een allermoeilijkst geval. — Nooit was hij voor zoo iets geplaatst geworden. De Joden, die dezen stadhouder bij uitnemendheid haatten (want Pilatus had het er in zijn regeeringsperiode naar gemaakt!), — hebben zich een moeilijken gang naar dat gevloekte rechthuis van den Romein moeten getroosten. Maar zij hebben liever de tyrannie van den Romeinschen staat geduld, dan de vrijheid in Christus begeerd. Dat geschiedt heden ten dage nog. — Zij hadden Pilatus ditmaal noodig: en zouden daarom zich dien gang getroosten: maar dan ook niet met kans van risico, neen zij zouden succes moeten boeken: en waren daarom al dadelijk begonnen met pressie, „Deze mensch moet sterven”. —
Zij kenden Pilatus wel: zij waren veel psychologischer dan deze Grieksch-Romeinsche Stoïcijnsche humanist. Ze wisten terdege dat, als zij maar aanhielden, zij dan als overwinnaars zouden wederkeeren. Zij hadden het net fijn gesponnen. En Pilatus zat van meet af er in verward. —
En al wat hij beproefde, werkte hem er dieper in, omdat hij, bang als hij was voor het volk. ’t niet verkoos te doen wat hij moest: het wel wilde maar niet durfde, n.l. recht doen: d.i. Jezus vrij spreken. En nu was ten slotte alles misgeloopen, nògmaals zal hij een poging wagen: hij zal beroep doen op het medelijden: Jezus wordt ge-geeseld: vreeselijk: allervreeselijkst: gegeeseld. Hem aan het medelijden ten toon te stellen. Alsof dit helpen zou bij eigengerechtige vijandschap. Neen, dan zal blijken, dat de mensch allesbehalve een vrome lieve figuur is: maar veeleer verwant aan den duivel.
En nu brengt hij den Heere Jezus uit, als toegetakeld door de geeseling. O wat zag Hij er nu deern is waardig uit: in zijn spot-kleed, met zijn doornenkroon: en uit honderd wonden bloedend: schier inééngezonken aan de geeselpaal: en nu (hoe kon het anders) waggelend uitgeleid. Zie, de mensch. — Wat een verschijning: wat een armzalige en deerniswaardige figuur wil Pilatus zeggen. Moet die nu ook nog gedood? Hij is nu toch gegeeseld, en zóó ziet Hij er nu uit. Wat gewin is er in Zijn bloed? Ik heb nu wat gedaan, doe gij nu ook wat, wil Pilatus zeggen, en laat nu uw doods-eisch vallen. — Hier spreekt de humanist, voor wien Jezus, eigenlijk te onbeduidend is, om ter dood gebracht te worden, Doch we zijn er nog lang niet. Den volgenden keer meer. D.V.

(Wordt vervolgd,)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1935

De Wekker | 4 Pagina's

Heilige karakteristiek des lijdens van onzen Heere Jezus Christus - VI

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1935

De Wekker | 4 Pagina's