Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Kerkregeering

Bekijk het origineel

Onze Kerkregeering

Art. 82 D.K.O. Attestatiën aan doopleden

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk wij reeds vroeger zeiden, is de attestatie een getuigschrift van den kerkeraad, waarin verklaard wordt dat het vertrekkend lid tot het H. Avondmaal is toegelaten, waarom dan ook verzocht wordt aan den kerkeraad waarheen het lid verhuist, hem tot de Sacramenten toe te laten. Zulk een attestatie kan niet gegeven worden aan doopleden, die nog geen recht ten Avondmaal bezitten- Zij zijn wel volgens Zondag 27 van onze Catechismus leden der gemeente, zij zijn in Gods verbond en gemeente begrepen, maar zij zijn onmondige leden, die niet gerechtigd zijn tot het Sacrament, dat alleen aan belijdende leden wordt toegestaan. Vandaar de naam doopleden. Dr. Kuyper noemt in zijn Encyclopaedie zulke doopleden, leden die wèl het Sacrament van het onbewuste leven, hebben ontvangen, maar nog niet zijn toegelaten tot het Sacrament van het bewuste leven. Hierin komt de Neo-Gereformeerde verbondsleer en de veronderstelde wedergeboorte bij den doop duidelijk uit. Zulke leden zijn dus onbewust van het leven, dat bij hen verondersteld “wordt aanwezig te zijn. Wij veronderstellen dat niet en blijven bij de H. Schrift en den Catechismus, die beide leeren, dat zulke kinderen in het verbond zijn, dat hun de woorden Gods of beloften zijn toegezegd en dat zij daarom recht op den doop hebben. Cat. Antw. 74.
Toch zijn ze, hoewel dan onmondig, toch leden der gemeente en moeten daarom bij vertrek naar eene andere gemeente, bewijs hebben van hun lidmaatschap door den doop, dus een doopsbewijs. Waar zulke leden echter nog niet in het volle lidmaatschap verkeeren, wordt hun het doopsbewijs afgegeven, waarin verklaard wordt, dat zij door den H. Doop der gemeente zijn ingelijfd en als zoodanig onder het opzicht van den kerkeraad, ter plaatse waar zij gaan wonen, worden aanbevolen-Moeten echter de attestatiën aan de leden. die vertrekken, worden medegegeven, wat de doopslidattesten betreft, deze kunnen aan den kerkeraad worden opgezonden, daar deze doopleden nog geen mondige leden zijn. Wil echter een dooplid zijn doopattest zelf medenemen en indienen bij den kerkeraad, dan is hiertegen geen bezwaar, doch de kerkeraad onder wiens ressort hij vertrekt, moet dan toch aan den kerkeraad ter plaatse, waar hij gaat wonen, hiervan kennis geven. Dit blijkt uit den inhoud van het doopattest, waarin de kerkeraad van A. aan dien van B. bericht dat het dooplid N. is overgekomen. In dit woord „bericht”, ligt dus opgesloten, dat, al wordt een dooplid een attest mede gegeven, toch aan den kerkeraad nog bericht hiervan moet gezonden worden.
Nu zullen jonge doopleden b.v. van 18 jaar meestal goedvinden, dat de kerkeraad het doopattest overzendt, maar in het Noorden van ons land zijn ook doopleden van middelbaren en hoogeren leeftijd, zoogenaamde volwassen doopleden. Onder invloed van het Pietisme kwam dit op in de achttiende eeuw. Men had bezwaar om belijdenis te doen, omdat men meende eerst verzekerd te moeten zijn van zijn bekeering, terwijl men zijn doopsverplichting voorbij zag. Zoo bleef een deel der gemeente als doopsleden voort leven, zonder te komen tot het doen van belijdenis. Willen nu zulke doopleden hun doopattest zelf ontvangen en inleveren, dan is hiertegen geen bezwaar, maar toch moet dan de kerkeraad hiervan bericht geven aan den kerkeraad, waarheen zij vertrekken, opdat deze hen dan bearbeide om te doen komen tot belijdenis des ge-loofs. Zulke menschen mogen echter niet gecensureerd worden, omdat dit niet komen tot belijdenis, niet voort vloeit uit onverschilligheid omtrent de waarheid, maar uit gemoedelijk bezwaar of uit onkunde omtrent het belijdenis doen. De vader, die zijn kind tot den Heere Jezus bracht, beleed: Heere, ik geloof, kom mijn ongeloovigheid ter hulpe; hij beleed zoowel zijn geloof, maar ook zijn ongeloovigheid. Bij het belijdenis doen, wordt dan ook niet gevraagd in de eerste plaats, zijt gij bekeerd, maar wat gelooft gij en waarheen strekt zich uwe begeerte uit. Vandaar de vraag: zijt gij van voornemen naar Gods wet te leven? Ook daarop moet de belijder zeggen: Wie is tot deze dingen bekwaam, Heere leer mij naar Uw wil te handelen.
Hier is werk voor den kerkeraad en leeraar om door onderwijzing en ver maning tot belijdenis te brengen, wanneer zij zulk een doopattest van een volwassen dooplid ontvangen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1935

De Wekker | 4 Pagina's

Onze Kerkregeering

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1935

De Wekker | 4 Pagina's