Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Tractaat - 16

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Tractaat - 16

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Tractaat van de Reformatie der Kerken zag in het jaar 1884 het licht. Reeds in dit Tractaat waren de lijnen uitgestippeld, waarnaar men handelen moest, indien men er toe over zou gaan een do-leerende kerk in het leven te roepen. Toen in 1886 de doleantie uitbrak wist ieder, die met dit soort van reformatie zich homogeen verklaarde, hoe gehandeld moest worden. Op bladzijde 143 van het Tractaat werden deze lijnen aangegeven. Wij lezen daar:
Vraagt men, op welke wijze zulke doleerenden daarbij te werk hebben te gaan, dan mag veilig dezen regel gesteld:
1. Is onder de doleerenden een predikant der gemeente, roet andere kerkeraadsleden, zoo heeft men deze, mits ze apart vergaderen, als raad der kerk te te erkennen.
2. Doleert men zonder predikant, zoo zal men wel doen, met één der naburige predikanten uit te noodigen, dat hij als consulent optrede, om het werk te leiden.
3. Is ook zulk een consulentschap onverkrijgbaar, dan ga men zelf onder de leiding der oudste broederen tot verkiezing van ouderlingen en diakenen over. Of ook, is het aantal der doleerenden daarvoor te klein, dan zoeke men onder de hoede van een nabijgelegen kerkeraad te komen, die deze gemeente dan tijdelijk als combinatie verzorgen moet.
Op dezelfde manier wordt nu ook de lijn aangegeven, voor de Dienaren des Woords, die na de botsing met hun kerkeraad moeten trachten reformeerend op te treden in het saamroepen van een getrouwen kerkeraad.
Ten slotte worden allen opgeroepen, die op eenigerlei wijs hun dienst aan de kerk verrichten, want de gehoorzaamheid in het doleeren en reformeeren heeft geen grens, dan in het Woord van God. Deze gehoorzaamheid gaat door tot den organist, die weigeren zal te spelen, tot den voorlezer, die weigeren zal voor te zingen, tot den koster, die weigeren zal op te leiden, tot den bankopsluiter, die weigeren zal dienst te doen, ja tot den collectant, die weigeren zal te collecteeren. blz. 146. Ziedaar in het kort het program der doleantie gegeven. Ieder wist in 1886, waaraan hij zich te houden had.
Echter is het kenmerkende van deze reformatorische, doleerende handeling, dat zij niet duurzaam behoeft te zijn. Zij is slechts tijdelijk, gelijk dit immers ook was gedurende de woeling der Remonstranten, toen de getrouwen in ons vaderland allerwege deze gedragslijn hebben gevolgd.
Hoe was het in die dagen op onze erve?
In de dagen van het twaalfjarig bestand, toen het zwaard tegen Spanje ruste, en er vrede was naar buiten, was er veel strijd naar binnen ontbrand. Op de erve, waar de straf „liefelijkheid en samenbinding” de kudde van Christus moest hoeden, was groote verdeeldheid, ja erger dan dat, was nijd en krakeel, ontstaan. In twee groote groepen trok men tegen elkander ten strijde, en wij allen weten nog te spreken van de „Remonstrantsche en contra-Remonstrantsche twisten”. Menige kansel werd in die dagen gebruikt niet om het Evangelie van Gods genade te prediken, maar om een steekstoel te zijn voor den tegenstander.
Zeker is de Dienaar geroepen op den kansel de waarheid te handhaven en te verdedigen, maar de wijze, waarop in die dagen dit geschiedde, is niet voorbeeldig te noemen.
Het was in deze troebele dagen, dat „doleerende kerken” ontstonden. Dat waren plaatselijke kerken, die, door de Overheid gedwarsboomd, toch trachtten de waarheid Gods onvervalscht te leeren en te handhaven.
Altijd en altijd weer wil de beweging van 1886 naar deze kerkstructuur uit de 17e eeuw terug wijzen. Altijd en altijd weer wordt verkondigd, dat de doleantie van 1886 niets anders was, dan, wat onze vaderen voorheen gedaan hebben in de dagen van de Remonstranten, en velen zijn er, die dit navertellen zonder dat zij de moeite nemen zelfstandig deze materie te onderzoeken. Waarom wilden en konden en mochten de kerken in de 17e eeuw niet breken met het kerkverband. Waarom was in die dagen slechts de eenig mogelijke weg om provisioneel zich af te scheiden en doleerende kerken op te richten?
Omdat alleen een Generale Synode kon uitspraak doen in de gegeven omstandigheden.
Wanneer de kerken in de 17e eeuw zich hadden afgescheiden gelijk in 1834 zou dit zonde voor God geweest zijn. Dit zou zijn geweest een verlaten van de kerk, voordat de laatste middelen d.i. de Generale synode, beproefd waren.
Dat dit de bedoeling en beschouwing der Gereformeerden in die dagen is geweest blijkt duidelijk uit de Akte van Separatie toen opgesteld. In die Akte wordt gezegd door de Gereformeerde of doleerende kerken „dat men geen gemeenschap met de selve (de Remonstranten) in ’t Leerampt, bediening des Woords, ende der Sacramenten kan noch en behoort te houden” en dat zij daarom zich van hen afscheiden „totdat door een wettige langh gewenschte Nationale Synode de differenten uyt den Woorde Gods sullen sijn gedecideert ende wechgenomen.”
Hoe zeer dat deze Nationale Synode het directe uitgangspunt der doleerende kerken uit de I7e eeuw is geweest kan nog nader blijken uit de Acte van Unie (Juli 1617), waarin de Gereformeerden deze verklaring hebben afgelegd „wachtende alleen tot het Synode Nationael, waer van nu groote hope schijnt te wesen, opdat aldaar de afzonderinge van de Remonstranten wettelijce ende met voortgaende kerckelijc oordeel in ’t werc gestelt magh worden, belovende ooc, bij zoo verre dezelve Nationale Synode niet met den eersten voort en gaet, dat se alsdan zullen helpen beramen om op de gevoeghlijcste wijse ende met den allereersten een ghe-heele ende eenparighe scheijdinghe te formeren”.
Dit officieele stuk is van groote waarde en moet door ons worden onderstreept, om tweeerlei reden.
Vooreerst, omdat deze Akte de scheiding van 34 rechtvaardigt. Vervolgens, omdat wij hier kunnen lezen een directe veroordeeling, van wat in 1886 op naam van deze vaderen is gedaan.
Alleen dan had de doleantie van 1836 recht om zich op de beweging uit de 17e eeuw te beroepen, wanneer was komen vast te staan, dat er een Generale Synode gehouden was, en dat de Remonstranten de overwinning hadden behaald. En alsdan de Gereformeerden, nog doleerende kerken hadden opgericht, dan, ja dan, zouden de doleerenden van 86 een houvast gekregen hebben.
Maar ik meen te mogen zeggen op grond van de feiten en de akte, dat na zulk een Generale Synode de Gereformeerden als een eenig man het Remonstrantsche Babel zouden hebben verlaten, de bestaande kerk op grond van haar Synodale uitspraak voor een valsche hebben verklaard, en zij geen oogenblik zouden geaarzeld hebben om een eigen kerk tegenover de valsch op te richten.
Men had op grond van deze officieele bescheiden geen recht om in 1886 „doleerende kerken” te stichten met een beroep, op hetgeen tijdens de Remonstrantsche troebelen is geschiedt. In 1886 had men „een doleantie, die geen doleantie is”.
Wij hebben het te onthouden, nu men zich opmaakt voor „het gouden feest” der „doleantie”.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1935

De Wekker | 4 Pagina's

Het Tractaat - 16

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1935

De Wekker | 4 Pagina's